Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

woordjes t/m les 9

woordjes leren!

AB
etiamook, zelfs
timet(hij,zij,het) vreest, is bang
quoqueook
nonniet
filiadochter
filiuszoon
est(hij,zij,het) is
dominusheer, heerser
deusgod
deagodin
templumtempel
semperaltijd
amor, amoremliefde
urbs, urbemstad
ignis, ignemvuur
bellumoorlog
in temploin de tempel
sedmaar
reginakoningin
mater, matremmoeder
et1. en 2. ook
populusvolk
saepevaak, dikwijls
namwant
soror, sororemzus
pater, patremvader
uxor, uxoremvrouw
sedet(hij,zij,het) zit
amat(hij,zij,het) houdt van
habet(hij,zij,het) heeft
regnat(hij,zij,het) heerst, regeert
defendit(hij,zij,het) verdedigt, beschermt
mittit(hij,zij,het) zendt, stuurt
vincit(hij,zij,het) overwint
habitat(hij,zij,het) bewoont
pervenit(hij,zij,het) komt aan, bewoont
relinquit(hij,zij,het) verlaat, laat achter
servat(hij,zij,het) beschermt, bewaart, behoudt
in Italiain Italië
curat(hij,zij,het) zorgt voor, verzorgt
pervenit(hij, zij, het) komt aan, bereikt
laetus, laeta, laetumblij
vir, virumman
in + accnaar
rex, regemkoning
necat(hij/zij) doodt
mors, mortemdood
pulcher, pulchra, pulchrummooi
regnumheerschappij
bonus, bona, bonumgoed
frater, fratrembroer
facit(hij/zij) maakt
nuncnu
ducit(hij/zij) leidt, brengt
puellameisje
malus, mala, malumslecht
novus, nova, novumnieuw
gloriaroem
apud (+ acc)bij
lacrimat(hij/zij) huilt
silvabos
magnus, magna, magnumgroot
cupit(hij/zij) verlangt (naar), hij begeert
valde (bijw.)erg, zeer
ad (+acc)naar, bij, tot
obscurus, obscura, obscurumdonker, duister
fluviusrivier
parvus, parva, parvumklein
ambulat(hij/zij) wandelt
aquawater
subito (bijw.)plotseling
videt(hij/zij) ziet
clarus, clara, clarumhelder, beroemd
deindedaarna, vervolgens
quis?wie?
ubi?waar?
miser, misera, miserumongelukkig
non iamniet meer
solus, sola, solumalleen, (als) enige
iratus, irata, iratumboos
morbusziekte
timidus, timida, timidumbang
verus, vera, verumecht, waar
meus, mea, meummijn
causareden, oorzaak
cogitat(hij/zij) denkt (aan), overweegt
filii (nom. mv)zonen
sunt(zij) zijn
cognoscit(hij/zij) leert kennen, verneemt
ergo (bijw.)dus
amittereverliezen
periculumgevaar
duotwee
biberedrinken
iacent(zij) liggen
audit(hij/zij) hoort
vult(hij/zij) wil
fratres (nom/acc mv)broers
venit(hij/zij) komt
tum (bijw.)dan, toen
enimimmers, want
vester, vestra, vestrum(van) jullie
invenit(hij/zij) vindt
tempus (nom/acc onz.)tijd
portat(hij/zij) draagt
vivuntzij leven
cognoscereleren kennen, vernemen
dicit(hij/zij) zegt
tristis, tristedroevig, bedroefd
fortis, fortedapper
crudelis, crudelewreed
incolumis, incolumeongedeerd
salutant(zij) begroeten
eiusvan hem/haar/het
consiliumplan, besluit
faciunt(zij) doen, maken
gaudent(zij) zijn blij
capiunt(zij) pakken
circa (+ acc)rondom, om...heen
altus, alta, altumhoog
habitarewonen
voluntzij willen
omnis, omne1. geheel 2. ieder, elk,
omnes (nom/acc mv)allen
amicusvriend
terret(hij/zij) maakt bang
itazo
essezijn
nondumnog niet
super (+ acc)boven(op), over
siczo
incipiunt(zij) beginnen
nomen (nom/acc onz)naam
ubi1. waar? 2. waar
immortalis, immortaleonsterfelijk
locusplaats
uxor, uxoremvrouw
quoqueook
sedmaar
soror, sororemzus
reginakoningin
servat(hij/zij) beschermt, bewaart, behoudt
mittit(hij/zij) zendt, stuurt
regnat(hij/zij) heerst, regeert
saepevaak, dikwijls
relinquit(hij/zij) verlaat, laat achter
ignis, ignemvuur
pervenit(hij/zij) komt aan, bereikt
gens, gentemvolk
terribilis, terribileverschrikkelijk
autemmaar, echter
itaquedaarom
contentus, contenta, contentumtevreden
quiaomdat
feminavrouw
dant(zij) geven
parat(hij/zij) bereidt voor, maakt gereed
domushuis
conveniunt(zij) komen smaen
parentes (nom/acc mv)ouders
finis, finemeinde
multus, multa, multumveel
invitat(hij/zij) nodigt uit
iamal, reeds
Romanus1. Romein 2. Romeins
iuvenis, iuvenemjongeman
rapiunt(zij) grijpen, roven
homo, hominem1. mens 2. man
per (+acc)1. door ... heen 2. gedurende 3. door
postea (bijw.)daarna, later
rogat(hij,zij) vraagt
perdit1. (hij,zij) richt te gronde 2. (hij,zij) verliest
post (+acc)na
talis, talezo'n, zulk(e)
atqueen
donumgeschenk
miles, militemsoldaat
dux, ducemaanvoerder
extra (+acc)buiten
donat(hij,zij) geeft
sperat(hij,zij) hoopt
iaciunt(zij) gooien
expugnat(hij,zij) verovert
aurumgoud
clades, clademnederlaag
inter + acctussen
pars, partemdeel
prope1. bijna 2. (+acc) dichtbij
lacrimatraan
vulnerant(zij) verwonden
pax, pacemvrede
finit(hij/zij) beëindigt
accipiunt1. (zij) nemen aan, ontvangen 2. (zij) vernemen
facere (inf)1. (te) maken 2. (te) doen
verbumwoord
pugnare (inf)(te) vechten
orant(zij) smeken
agricolaboer
gero (gerere)1. dragen 2. (oorlog) voeren
malumramp
quid?wat?
primus, prima, primumeerste
pario (parere)voortbrengen
debeo (debére)moeten
praetereabovendien
vos (nom/acc)jullie
pugnagevecht
ante (+acc)voor
nos (nom/acc)ons
statimmeteen
iterumweer, opnieuw
clamo (clamare)schreeuwen
ecce!kijk!
deniquetenslotte
rideo (ridére)lachen
opprimo (opprimere)1. neerdrukken 2. overweldigen, overvallen
occido (occidere)doden
atmaar
egoik
respondeo (respondére)antwoorden
tujij
eum (acc)hem
maneo (manére)wachten (op), blijven
fugio (fugere)vluchten
-ne...?
te (acc)je, jou
interficio (interficere)doden
secundus, secunda, secundumtweede
mortuus, mortua, mortuumdood, gestorven
curro (currere)rennen
olim (bijw.)ooit, eens, vroeger
laudo (laudare)prijzen
excito (excitare)1. (op)wekken 2. opjagen
hostis, hostemvijand
antea (bijw.)vroeger
puer, puerumjongen
nobilis, nobileaanzienlijk, van hoge afkomst
erat (imperfectum)(hij/zij/het) was
soleo (solére)de gewoonte hebben, gewoonlijk doen
dormio (dormire)slapen
postquamnadat
intro (intrare)binnengaan
ibidaar
territus, territa, territumverschrikt
clamor, clamoremgeschreeuw
propero (properare)zich haasten
caput (N)hoofd
intellego, intellexi (intellegere)begrijpen
video, vidi (vidére)zien
flammavlam
noster, nostra, nostrumonze, (van) ons
servusslaaf
totus, tota, totum(ge)hele
appareo, apparui (apparere)verschijnen
convoco (convocare)bijeenroepen
eos (acc mv M)1. hen 2. dezen, die
cumtoen, wanneer
inquit1. (hij/zij) zegt 2. (hij/zij) zei
maximus, maxima, maximumgrootste, zeer groot
insignis, insigneopvallend, bijzonder, bekend
dico, dixi (dicere)zeggen
ut(zo)als
ipse, ipsa, ipsumzelf
ardeo, arsi (ardére)branden, in brand staan
cognosco, cognovi (cognoscere)leren kennen, vernemen
amitto, amisi (amittere)verliezen
accipio, accepi (accipere)1. ontvangen, verkrijgen 2. vernemen
curro, cucurri (currere)rennen
capio, cepi (capere)pakken, nemen
convenio, conveni (convenire)samenkomen
posco, poposci (poscere)eisen, vragen
fero, tuli (ferre)1. dragen, brengen 2. verdragen
mulier, mulieremvrouw
liber, (mv) libriboek
pretiumprijs
rursusweer, terug
puto, putare1. menen 2. (+2 acc) vinden, beschouwen als
quaero, quaesivi (quaerere)1. zoeken 2. vragen
nimius, nimia, nimiumte veel, te groot
venio, veni (venire)komen
tandemtenslotte, eindelijk
rideo, risi (ridére)lachen
divinus, divina, divinumgoddleijk
pono, posui (ponére)plaatsen, neerleggen
impono, imposui (imponére)plaatsen op, leggen op
idemdezelfde, hetzelfde
reliquus, reliqua, reliquumoverig
tresdrie
emo, emi (emere)kopen
magis (bijw.)meer
alius, alia, aliumander
paratus, parata, paratum1. voorbereid, gereed 2. bereid
incendo, incendi (incendere)in brand steken
eam (acc ev F)1. haar 2. deze, die
nusquamnergens
peto, peti(v)i (petere)1. vragen 2. streven naar
exclamo (exclamare)uitroepen, uitschreeuwen
alter, altera, alterumde één, de ander (van twee)
consul, consulisconsul
unus, una, unuméén
corpus, corporis (onz)lichaam
fugio, fugi (fugere)vluchten
spes, (acc) spemhoop, verwachting
ubiqueoveral
salus, salutis (F)redding, behoud, gezondheid
impetusaanval
murusmuur
defendo, defendi (defendere)verdedigen
pons, pontis (M)brug
custodio (custodire)bewaken, passen op
erantzij waren
arma, armorum (N)wapens
fortuna1. lot 2. geluk 3. ongeluk
dies (acc. diem)dag
nox, noctis (F)nacht
sto, steti (stare)staan
mons, montis (M)berg
fuit(hij/zij) is geweest, was
fuerunt(zij) zijn geweest, waren
coepi (perf)beginnen
singuli (mv)één voor één
statuastandbeeld
comprehendo, comprehendi (comprehendere)vastpakken
-queen
consisto, constiti (consistere)gaan staan, blijven staan
timor, timoris (M)angst
relinquo, reliqui (relinquere)verlaten, achterlaten
erit(hij) zal zijn
cupidus, cupida, cupidum +gen.begerig naar
acer, acrisscherp, fel, hevig
adiuvo, adiuvi (adiuvare)helpen
necesse esthet is noodzakelijk
libertas, libertatis (F)vrijheid
simultegelijkertijd
eorum (gen. M/N)van hen, hun, ervan
plenus, plena, plenum + genvol van
virtus, virtutis (F)1. deugd, goede eigenschap 2. moed
intereaondertussen
armatus, armata, armatumgewapend
possum, potui (posse)kunnen
obsideo, obsedi (obsidére)bezetten, belegeren
civis, civisburger
ignarus, ignara, ignarum + genonkunidg van, onwetend, onbekend met


St. Ignatiusgymnasium
AMSTERDAM

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities