Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

woordjes les 12 t/m 18

Hier heb je alle woordjes van les 12 t/m 18 bij elkaar. Het zijn er bijna 300. Goed oefenen voor de SO.

AB
animusgeest
campusveld, vlakte
in + accnaar, naar binnen
non modo ... sed etiam ...niet alleen ... maar ook ...
munus, muneris (O)1. taak 2. geschenk
in + abl.in, op, bij
scelus, sceleris (O)misdaad
portapoort
ludusspel
cum + abl.(samen) met
ager, agriakker, land
in animo habeo (habere)van plan zijn
potestas, potestatis (V)1.macht 2.mogelijkheid, gelegenheid
togatoga
a(b) + abl.1. weg van, van(af) 2. door
imperator, imperatoris (M)opperbevelhebber
perduco, perduxi (perducere)brengen tot/naar
ex, e + abl.uit, van(uit), vanaf
nobis (dat/abl)ons
tergumrug
expello, expuli (expellere)verdrijven
civitas, civitatis (V)staat, burgerij
ago, egi (agere)1. voeren, drijven 2. doen, verrichten 3. (be)handelen
trado, tradidi (tradere)overgeven, uitleveren, overleveren
matrona(getrouwde) vrouw
habeo, habui (habere)1. hebben 2. houden
de + abl.1. over 2. wegens
silentiumstilte
fingo, finxi (fingere)1. vormen 2. verzinnen
reszaak, ding
vox, vocis (V)stem
senaor, senatorissenator
duotwee
excedo, excessi (excedere)uitgaan, weggaan
postero diede volgende dag
inter se(onder) elkaar, onderling
res publicastaat
sine + abl.zonder
domothuis
utrum ... an(of) ... of
senatussenaat
fides1. trouw 2. vertrouwen
doluslist, bedrog
praeter + acc.behalve
mediumhet midden
perfero, pertuli (perferre)1. overbrengen 2. verdragen
ex eisvan hen
ullus, ulla, ullumenigen
ingenium1. karakter, aard 2. aanleg, talent
non iamniet meer, niet langer
adulescens, adulescentis (M)jongeman
patres, patrum1. vaders 2. senatoren
hoc (nom/acc ev O)dit
vivo, vixi (vivere)leven
iacio, ieci (iacere)gooien
cupio, cupivi (cupere)verlangen
incipio, incepi/coepi (incipere)beginnen
praedabuit
nullus, nulla, nullumgeen (enkel)
nonnulli (mv)sommige(n)
sedes, sedis (vrl)1. (zit)plaats 2. woonplaats
malo, malui (malle)liever willen
domithuis
quamquamhoewel
dignus + abl.waardig
cerno, crevi (cernere)zien
senex, senisoude man
similis, simile + gen/dat.1. gelijk aan 2. gelijkend op
vis, (acc.: vim, abl.: vi)kracht, geweld
metuo, metui, metuerevrezen
invenio, inveni (invenire)vinden, aantreffen
nolo, nolui (nolle)niet willen
quidameen zekere
cogo, coegi (cogere)1. dwingen 2. bijeenbrengen
specto (spectare)kijken naar, zien
propter + accvanwege, door
tango, tetigi (tangere)aanraken
milleduizend
strepituslawaai
tempto (temptare)proberen
ingens, ingentisgeweldig, enorm
irawoede
brevis, brevekort
quodomdat
priusquamvoordat
nocte (abl.)'s nachts
auxiliumhulp
peto, peti(v)i (petere) + a(b) + abl.vragen aan
ne ... quidemzelfs niet
sentio, sensi (sentire)voelen, bemerken
egregius, egregia, egregiumuitstekend, voortreffelijk
dumterwijl
deicio, deieci (deicere)naar beneden werpen, laten vallen
ferox, ferocis1. strijdlustig 2. woest, fel
teneo, tenui (tenere)(vast) houden
tremo, tremui (tremere)trillen, beven
ceteri (mv)overige(n)
fames, famis (vrl)honger
saxumsteen, rots
affero, attuli (afferre)(mee) brengen, ergens heen brengen
canis, canishond
gladiuszwaard
patriavaderland
appello (appellare)1. toespreken 2. noemen
despero (desperare) +accwanhopen (aan)
sacer, sacra, sacrum1. heilig 2. + gen.: gewijd aan
moxweldra, snel daarna
posterus, postera, posterumvolgend
diulange tijd
fama1. gerucht 2. reputatie
vacuus, vacua, vacuumleeg
annusjaar
infero, intuli (inferre)1. brengen naar 2. veroorzaken, aandoen
primo (bijw.)eerst
magnitudo, magnitudinisgrootte, omvang
lingua1. tong 2. taal
pietas, pietatis (vrl)plichtsgevoel, liefde, trouw
se1. (in ACI) hij, zij(ev), zij(mv) 2. zich
iit (perf)(hij/zij) is gegaan, ging
ostendo, ostendi (ostendere)tonen
it (praes)(hij/zij) gaat
detraho, detraxi (detrahere)ervan afrukken, wegnemen
terraaarde, grond, land
nudus, nuda, nudumnaakt
collumnek
tollo, sustuli (tollere)1. optillen, opheffen 2. wegnemen
ferme (bijw)ongeveer
venenumvergif, gif(drank)
quaedam (vrl)een zekere
haec (nom/acc onz mv)deze (dingen)
refero, rettuli (referre)1. terugbrengen 2. berichten, rapporteren
confirmo, (confirmare)bevestigen, verzekeren
auctor, auctoris1. ontwerper 2. schrijver, zegsman
deprehendo, deprehendi (deprehendere)grijpen, betrappen
nisi1. als niet, tenzij 2. behalve
fere (bijw.)bijna, ongeveer
deduco, deduxi (deducere)(naar beneden) leiden, wegleiden
damno (damnare)veroordelen
viginti (onverbuigbaar)twintig
publicus, publica, publicumopenbaar, algemeen
acen
herbagras, kruid
gero, gessi (gerere)dragen
pario, peperi (parere)baren, voortbrengen
opprimo, oppressi (opprimere)onderdrukken
iuro (iurare)zweren
adduco, adduxi (adducêre)brengen naar/in
exercitusleger
vitaleven
induco, induxi (inducêre)1. brengen naar 2. brengen tot, verleiden tot
araaltaar
insulaeiland
cum + conj.1. toen, nadat 2. omdat 3. hoewel
tunc (bijw.)toen, dan
aetas, aetatis (vrl.)leeftijd, leven, tijd
cum + ind.1. wanneer 2. toen
ut + conj.1. opdat, om te 2. (zo)dat
fraus, fraudis (vrl.)bedrog
sub + abl.onder
numquamnooit
amicitiavriendschap
imperium1. macht 2. rijk
ut + ind.1. (zo)als 2. zodra (als)
inde1. daarvandaan 2. daarna
agmen, agminis (onz)stoet, kolonne
maneo,mansi (manere)blijven, wachten (op)
moenia, moeniorum (onz. mv.)(stads)muren
fatigatus, fatigata, fatigatumvermoeid
angustus, angusta, angustum1. nauw, eng 2. beperkt
terror, terroris (mnl.)angst
ne + conj.(op)dat niet
multo (bijw.)veel
incedo, incessi (incedêre)1. voortgaan 2. binnengaan
ferrum1. ijzer 2. zwaard
fundo,fundi (fundêre)gieten
aegre (bijw.)met moeite
iter, itineris (onz.)1. weg 2. reis, mars
tamzo
cado, cecidi (cadêre)vallen
arbor, arboris (vrl)boom
lignumhout
infundo, infundi (infundêre) + accgieten op/in
descendo, descendi (descendêre)adfdalen
praeceps, praecipitis1. hals over kop, snel 2. steil
caedo, cecidi (caedêre)vellen, doden
ille, illa, illud1. die/dat, deze, dit 2. hij, zij, het
autof
hic, haec, hocdeze/dit
conspectus(aan)blik, (uit)zicht
curiasenaatsgebouw
supersum, superfui (superesse)over zijn, overblijven
pauci (mv)weinige(n), enkele(n)
interrogo, (interrogare)ondervragen
haud(helemaal) niet
vinco, vici (vincere)overwinnen, overtreffen
copiavoorraad, overvloed
gaudeo (gaudere)1. blij zijn 2. (+abl.) zich verheugen over
rumor, rumoris (mnl.)gerucht, gepraat
quisqueieder
captivus1. (zelfst. nw.) krijgsgevangene 2. (bijv. nw.) gevangen
copiae (mv)legermacht
gaudiumvreugde
ipse, ipsa, ipsum1.zelf 2. juist, precies
et…et...en…en..., zowel…als...
iste, ista, istuddie/dat
doleo, dolui (dolére)pijn/verdriet hebben, treuren (om)
tumultusrumoer, oproer
occasio, occasionis (vrl.)gelegenheid
turbo (turbare)in verwarring brengen, verwarren
opus, operis (onz.)werk
accido, accidi (accidere)gebeuren
scribo, scripsi (scribere)schrijven
intentus, intenta, intentum(in)gespannen, in gespannen verwachting, oplettend
doctus, docta, doctumgeleerd
studium1. ijver 2. studie
bona, bonorum (onz. mv)goederen, bezittingen
factum 1.feit 2. daad1.feit 2. daad
parco, peperci (parcere) + dat.sparen
quaero, quaesivi (quaerere) + ab/ex + abl.vragen aan
victoriaoverwinning
libero (liberare) ab + abl.bevrijden van
septemzeven
interficio, interfeci (interficere)doden
legatus1. gezant 2. onderbevelhebber
impedio (impedire)verhinderen
plurimi (mv.)de meeste(n), zeer vele(n)
ne + conj.1. (op)dat niet, om niet te, om te voorkomen dat 2. dat, om te (na werkwoorden van vrezen en verhinderen)
impero (imperare) + dat.bevelen
circum (soms + acc.)rondom
sibi (dat.)aan hem/haar/hen (dat. van se)
undiquevan alle kanten
ius, iuris (onz.)recht
aedificiumgebouw
exitus1. uitgang 2. afloop, einde
curazorg
quoniamaangezien, omdat
quondameens
idem, eadem, idemdezelfde, hetzelfde
doceo, docui (docêre)onderwijzen, leren
is, ea, id1. hij, zij, het 2. deze/dit; die/dat
mos, moris (mnl)gewoonte, gebruik
praebeo, praebui (praebêre)verschaffen, aanbieden
fatum(nood)lot
amicavriendin
dum+conj.totdat
mores (mv.)karakter, levenswijze, gedrag
constat+ A.c.I.het staat vast dat
felix, felicis1. gelukkig, gezegend 2. voorspoedig
liberi, liberorum (mv)kinderen
moduswijze, manier
exemplumvoorbeeld
postremo (bijw.)tenslotte
dum+ind.terwijl
carus, cara, carumdierbaar, geliefd
pro + abl1. voor, ter verdedeging van 2. in plaats van, in ruil voor
somniumdroom
pereo, perii (perire)omkomen, te gronde gaan
plebs, plebem (vrl.)volk
adeo, adii (adire)gaan naar, komen naar
socius1. bondgenoot 2. makkker
dubito (dubitare)aarzelen
intereo, interii (interire)sterven
sui (mv.)de zijnen (hunnen), zijn (hun) verwanten, zijn (hun) aanhangers
occupo (occupare)bezetten, in bezit nemen
inimicus1. (bijv. nw) vijandig 2. (zelfst. nw) vijand
eo, ii (ire)gaan, komen
prius (bijw.)1. eerder, vroeger, eerst 2. liever
deleo (delére)vernietigen, verwoesten
villalandhuis
regio, regionis (vrl.)streek, gebied
premo, pressi (premêre)1. drukken 2. in moeilijkheden brengen, in het nauw brengen
rapio, rapui, (rapêre)grijpen, roven, meesleuren
exeo, exii, (exire)uitgaan, weggaan
quattuorr (onverbuigbaar)vier
equuspaard
qui, quae, quod (betr. voornw.)die/dat, wie/wat
hincvan hier, hiervandaan
solus, soliusalleen, (als) enige
decethet past
invado, invasi (invadêre)binnenvallen, aanvallen
notus, nota, notumbekend
unus, uniuséén, (als) enige, alleen
restituo, restitui (restituêre)herstellen
navis, navis (vrl.)schip
summus, summa, summumgrootste, hoogste
totus, totius(ge)hele


St. Ignatiusgymnasium
AMSTERDAM

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities