Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

basiswoorden CE Livius 2012

Hier kun je je woordenschat vergroten met alle basiswoorden van het CE Livius van 2012.

AB
a/ab + abl1 van..uit, vanuit, van..af, vanaf 2 door ( bij pass.)
abeo, abire (abii, abitum)weggaan
absolvo, solv-ere (solvi, solutum)1 losmaken 2 vrijspreken
absum, abesse (afui, afuturus)afwezig zijn, ontbreken
acen, en ook
accedo, ced-ere (cessi, cessum)naderen, erbij komen
accendo, cend-ere (cendi, censum)aansteken, aanvuren
accipio, cip-ere (cepi, ceptum)1 ontvangen 2 vernemen, begrijoen
acies, -eislaglinie, slagveld
ad + acc.naar, tot, bij
addo, add-ere ( didi, ditum)toevoegen
adduco, duc-ere (duxi, ductum)1 ergens heenbrengen 2 ertoe brengen
adeozo(zeer)
adeo, adire (ii, itum)gaan naar, zich wenden tot
adicio, ic-ere (ieci, iectum)toevoegen
adimo, im-ere (emi, emptum)van iemand ( dat.) afnemen, aan iemand ( dat.) ontnemen
adipiscor, adipisci (adeptus sum)met inspanning bereiken, verwerven
aditus, ustoegang
adiuvo, iuvare (iuvi, iutum)helpen
admoneo, mone-re ( monui, monitum)1 waarschuwen 2 aan iets (gen.) herinneren 3 aansporen
adulescens, -entisjong, subst. jongeman, meisje
adventus, usaankomst, komst
adversus1 gekeerd naar, tegenover(staand) 2 vijandelijk
aedes, -is1 vertrek, kamer 2 tempel 3 pl. huis
aegerziek, lijdend, bedroefd
aequo, aequaregelijkmaken, evenaren
aetas, -atistijd, leeftijd
ager, agri1 akker, veld, land 2 gebied
agmen, -inisleger op mars, colonne
ago, ag-ere (egi, actum)doen, handelen, onderhandelen
aitbeweert hij, zegt hij, beweerde hij, zei hij
alienusvreemd, van een ander
aliquis, aliquidiemand, iets
aliquotenige, enkele
alius, alia, aliud ( gen. alterius, dat. alii)(een) ander
alter, altera, alterumde een, de ander ( van twee)
altushoog, diep
ambitio, -onisstreven, eerzucht, ambitie
amicitiavriendschap
amicusvriend, bevriend
amitto, amitt-ere (amisi, amissum)verliezen, opgeven
amor, -orisliefde, verlangen
amplus1 ruim, groot 2 belangrijk
anof soms
animus1 geest, ziel, hart 2 moed
annusjaar
ante + acc.voor
ante adv.daarvoor, eerder, (van) tevoren
antea adv.tevoren, vroeger
aperio, aperire (aperui, apertum)1 openen 2 openbaren
appello, appellareaanspreken, noemen
appeto, pet-ere (petivi, petitum)nastreven
aptusgeschikt, passend
apud + acc.bij
aquawater
arbitror, arbitrarimenen, geloven
arceo, arce-re (arcui)afhouden, afweren
arcesso, arcess-ere (arcessivi, arcessitum)ontbieden, laten komen
ardeo, arde-re (arsi, arsurus)in brand staan
arma, -orum n pl.1 wapens 2 gereedschappen
armatusbewapend, in volle uitrusting
armo, armarebewapenen, uitrusten
ars, artis1 kunst, kunstvaardigheid 2 wetenschap
asperruw, oneffen
assum, adesse (affui)1 aanwezig zijn, deelnemen 2 bijstaan, helpen + dat.
atmaar, echter, daarentegen
atqueen, en ook
atrox, -ocisgruwelijk
auctor, -orisinitiatiefnemer, maker, schrijver
audacia1 moed 2 overmoed
audax, -acis1 moedig 2 overmoedig
audeo, aude-re (ausus sum)durven, wagen
audio, audire (audivi, auditum)horen, vernemen
aufero, aufferre (abstuli, ablatus)wegnemen, roven
augeo, auge-re ( auxi, auctum)vermeerderen, vergroten
auspiciumvogelschouw, voorteken
autof
avaritiahebzucht, gierigheid
averto, avert-ere (averti, aversum)afwenden
avusgrootvader
bellumoorlog
beneficiumweldaad
bonumhet goede, goede eigenschap
bonusgoed
brevis, -iskort
cado, cad-ere (cecidi, casurus)vallen
caedes, -ismoord, bloedbad, dood
caelestis, -ishemels
caelumhemel
capio, cap-ere (cepi, captum)nemen, grijpen
caput, -pitishoofd, kop
carus1 lief, dierbaar 2 duur, kostbaar
castra, -orum n pl.legerkamp
casus, -usval, toeval, ongeval
causa1 oorzaak 2 (techts)zaak
cedo, ced-ere (cessi, cessum)1 gaan 2 wijken
celo, celareverbergen, verhullen
cena(hoofd)maaltijd
centumhonderd
certe adv.zeker, stellig
ceterusoverig
circa + acc.om..heen, rondom, omstreeks
circumdo, dare (dedi, datum)omgeven
civilis, -isburgerlijk, openbaar
civis, -isburger
civitas, -atis1 staat, stad(staat) 2 burgerij 3 burgerrecht
clades, -is1 nederlaag, verlies 2 onheil 3 schade
clamor, -orisgeschreeuw, kreet
clarus1 helder 2 beroemd
claudo, claud-ere (clausi, clausum)sluiten, opsluiten, afsluiten
coepiik begon, ik ben begonnen
coerceo, erce-re ( ercui, ercitum)1 bedwingen 2 bijeenhouden
cognosco, gnosc-ere ( gnovi, gnitum)leren kennen, vernemen
cogo, cog-ere (coegi, coactum)1 bijeenbrengen 2 dwingen
comes, -itismetgezel, begeleider
comitia, -orum n pl.volksvergadering
communis, -isgemeenschappelijk, algemeen
comparo, comparare1 vergelijken 2 voorbereiden 3 verwerven
complector, complecti ( complexus sum)omarmen, omvatten
compono, pon-ere (posui, positum)1 samenstellen, vervaardigen 2 ordenen, beslechten
comprehendo, prehend-ere (prehendi, prehensum)1 beetpakken, grijpen 2 begrijpen
concilio, conciliarevoor zich winnen, innemen
concito, citareaanzetten, opruien
concursus, -us1 oploop, opstootje 2 botsing
condicio, -onis1 afspraak 2 voorwaarde 3 afspraak
condo, cond-ere (condidi, conditum)1 opbergen, verbergen 2 stichten
confero, conferre (contuli, collatus)1 bijeenbrengen, bijeendragen, bijdragen 2 vergelijken
conficio, confic-ere (fecti, fectum)1 afmaken, voltooien 2 doden, vernietigen
confido, confid-ere (confisus sum) + dat.vertrouwen
conicio, conic-ere ( ieci, iectum)1 bijeenwerpen 2 gissen, concluderen
coniunx, -iugisechtgenoot, echtgenote
conor, conariproberen
consensus, usovereenstemming
consido, sid-ere (sedi, sessum)gaan zitten, zich vestigen
consilium1 raad, raadsvergadering, beraad 2 plan, besluit, beleid
consisto, sist-ere (constiti)gaan staan, halt houden
consolor, solaritroosten
conspectus, -uszicht, gezichtsveld, aanblik
conspicio, spic-ere (spexi, spectum)gewaarworden, zien, bekijken
constituo, stitu-ere (stitui, stitum)1 plaatsen 2 vaststellen, besluiten
consuesco, suesc-ere (suevi, suetum)zich gewennen, perf. gewoon zijn
consul, lisconsul
consulo, sul-ere (sului, sultum)1 beraadslagen, overleggen 2 een besluit nemen 3 raadplegen 4 zorgen voor + dat.
contendo, tend-ere (tendi, tentum)1 zich inspannen 2 zich haasten 2 zich meten met: wedijveren, strijden 4 stellig beweren
continuusononderbroken
contra + acc.tegen
contra adv.ertegenover, daarentegen
conubiumhuwelijk
convenio, venire (veni, ventum)samenkomen, zich verenigen
converto, vert-ere (verti, versum)omkeren
copiavoorraad, overvloed, gelegenheid
copiae, -arum f pl.troepen, strijdkrachten
cor, cordis nhart
corpus, -oris n1 lichaam, lijf 2 lijk
credo, cred-ere (credidi, creditum)1 geloven in + dat. 2 toevertrouwen
creo, creare1 scheppen, voortbrengen 2 kiezen
cresco, cresc-ere (crevi, cretum)groeien
crimen -inis n1 beschuldiging 2 misdaad
cruor, -oris1 bloed 2 moord
culpaschuld
cultus, -us1 verzorging 2 levenswijze, beschaving
cum + abl.(samen) met, in gezelschap van
cum + coni.1 toen, nadat 2 omdat 3 hoewel
cum + ind.1 wanneer 2 toen
cunctor, cunctariaarzelen, dralen
cupiditas, -atisbegeerte, verlangen
cupido, -inisbegeerte, verlangen
curazorg, verzorging
curiasenaatsgebouw
curo, curareverzorgen, zorgen voor
curro, curr-ere (cucurri, cursum)rennen, lopen
custos, -odisbewaker, cipier
de + abl.1 van, vanuit, van ... af 2 over, betreffend
debeo, debe-re (debui, debitum)1 moeten 2 verschuldigd zijn
decedo, ced-ere (cessi, cessum)weggaan
decerno, cern-ere (crevi, cretum)besluiten, bepalen
decipio, decip-ere (cepi, ceptum0bedriegen, beetnemen
declaro, declarare1 duidelijk maken 2 uitroepen
decus, -oris n1 sieraad 2 eer, fatsoen
dedo, ded-ere (didi, ditum)overgeven, uitleveren, prijsgeven
deduco, duc-ere (duxi, ductum)1 naar beneden brengen 2 overbrengen (naar)
defedo, defend-ere (defendi, defensum)1 afweren 2 verdedigen
defero, deferre (detuli, delatum)1 melden, berichten 2 aanklagen
deicio, deic-ere (deieci, deiectum)neerwerpen
deinvervolgens, verder
deindevervolgens, verder
deligo, delig-ere (legi, lectum)uitkiezen
demitto, demitt-ere (misi, missum)omlaag zenden, laten zakken
demumpas, (uit)eindelijk
deprehendo, prehend-ere (prehendi, prehensum)1 vastgrijpen 2 betrappen
descendo, scend-ere (scendi, scensum)afdalen
desero, ser-ere (serui, sertum)in de steek laten
desisto, sist-ere (stiti, stitum)ophouden
desum, deesse (fui, futurus)1 afwezig zijn, ontbreken 2 in de steek laten + dat.
deusgod, godheid
dico, dic-ere (dixi, dictum)1 zeggen, spreken 2 noemen
dictumwoord, uitspraak
dies, -eidag m, termijn f
dignus + abl.waardig, waard
demico, micarestrijden, vechten
dimitto, mitt-ere (misi, missum)1 wegzenden 2 opgeven
disco, disc-ere, didicileren (kennen), te weten komen
discrimen, -inis1 onderscheid 2 beslissing 3 crisis, gevaar
diulang, lange tijd
diversustegenovergesteld, verschillend
dives, -itisrijk
divido, divid-ere (vidi, visum)scheiden, (ver)delen
divinusgoddelijk
divitiae f pl.rijkdom
do, dare (dedi, datum)geven
doceo, doce-re (docui, doctum)leren, onderwijzen, uiteenzetten
dolor, -orisverdriet, pijn
domithuis
domus, -us f.huis
donec + ind.zolang (als), totdat
dono, donareschenken
donumgeschenk
dormio,dormireslapen
dubito, dubitaretwijfelen, aarzelen
dubiustwijfelachtig
duco, duc-ere (duxi, ductum)1 leiden, brengen 2 geloven, menen, beschouwen als
dum + coni.1 zolang als, totdat 2 mits, als .. maar
dum + ind.1 terwijl 2 zolang als, totdat
dum(modo) + coni.mits, als..maar
duo, duae, duotwee
duro, durareduren, verduren, uithouden
dux, ducisaanvoerder, leider, gids
e/ex + abl.1 uit, vanuit 2 sinds
edo, ed-ere (edidi, editum)1 voortbrengen 2 bekend maken, openbaar maken, zeggen, onthullen 3 uitgeven
educo, educareopvoeden
educo, educ-ere (eduxi, eductum)naar buiten voeren
effero, efferre (extuli, elatum)1 uitdrgaen, voortbrengen 2 verheffen
effcio, fic-ere (feci, fectum)totstandbrengen, bereiken
egeo, ege-re (egui)missen, nodg hebben
egoik
egregiusuitstekend, voortreffelijk
eicio, eic-ere (eieci, eiectum)uitwerpen, verbannen
enimwant
eodaarheen, zover
eo, ire (ii, itum)gaan
equester, -trisvan de ridderstand, ridder-
equuspaard
ergodus, daarom
erigo, erig-ere (erexi, erectum)oprchten
error, -orisdwaling, zwerftocht
erudio, erudireonderrichten, opleiden
eten,ook
etiamook, zelfs
EtruscusEtruskisch
etsiook al, hoewel
evado, evad-ere (evasi evasum)1 naar buiten gaan/komen 2 ontsnappen
evenio, evenire (eveni, eventum)uitkomen, aflopen, gebeuren
eventus, -usafloop, resultaat, gebeurtenis
ex + abl.1 uit, vanuit 2 sinds 3 op grond van, ten gevolge van
excedo, ced-ere (cessi, cessum)uitgaan, naar buiten gaan
excipio, cip-ere (cepi, ceptum)1 opnemen, op zich nemen 2 uitzonderen
excito, excitareopwekken, aanvuren
exemplumvoorbeeld
exercitus, -usleger
exigo, exig-ere (egi, actum)1 voltooien 2 opeiden 3 verjagen, verdrijven
exiguusklein, gering, onbelangrijk
exitus, -usuitgang, afloop
expers, pertis + gen.vrij van, zonder
expugno, pugnareveroveren, innemen
exsequor, sequi, secutus sum1 ten grave dragen 2 ten uitvoer brengen
exsiliumverbanning
exsul , -ulisverbannen, subst. balling
fabulaverhaal, toneelstuk
facilis, -isgemakkelijk
facinus, -oris n1 daad 2 schanddaad, misdaad
facio, fac-ere (feci, factum)maken, doen
factio, -onispolitiek bedrijf, kliek, partij
factumdaad, feit
facultas, -atisgelegenheid, vaardigheid
fallo, fall-ere (fefelli)bedriegen
falsusonecht, onjuist, vals, verkeerd
famagerucht ( goede/slechte) naam, reputatie
fames, -ishonger
familaris1 vertrouwd, bevriend 2 subst. goede bekende, huisvriend, slaaf, dienaar
fas ngoddelijk recht, gebod
fateor, fateri ( fassus sum)bekennen
feminavrouw
ferebijna, ongeveer; gewoonlijk, in de regel
fermebijna, ongeveer
fero, ferre (tuli, latum)1 dragen, brengen, halen 2 verdragen
ferox, -ociswild, fel; strijdlustig, onstuimig
ferrum1 ijzer 2 wapen, zwaard
fides, -ei1 vertrouwen 2 trouw, betrouwbaarheid 3 bescherming, steun
filiadochter
filiuszoon
finis, -isgrens, einde, doel
finitimusaangrenzend, naburig
fio, fieri (factus sum)1 worden, 2 gemaakt worden 3 gebeuren
firmussterk, standvastig
flammavlam, vuur
flecto, flect-ere (flexi, flexum)buigen, doen afbuigen
flumen, -inisrivier
foedus, -eris nverdrag
forefut. van esse
forma1 vorm, gestalte, uiterlijk 2 schoonheid
forte adv.toevallig
fortis, -issterk, dapper
fortuna1 lot, geluk, ongeluk 2 toestand, omstandigheden 3 status, afkomst
forum1 marktplein 2 openbaarheid
fossagracht
frater, -trisbroer
fraus, fraudis1 bedrog 2 schade
frequens, -entistalrijk, veelvuldig
frumentumgraan
fugio, fug-ere (fugi, fugiturus)vluchten (voor), mijden
fundo, fund-ere (fudi, fusum)1 (uit)gieten 2 verstrooien, verdrijven
fungor, fungi (functus sum) + abl.verrichten, volbrengen
funus, -eris n1 begrafenis 2 ondergang
futurustoekomstig
gaudiumvreugde, plezier
gens, gentisgeslacht ( =clan), volks(stam), volk
genus, -eris ngeslacht, soort
gero, ger-ere (gessi, gestum)1 dragen, voeren 2 verrichten, doen
gigno, gign-ere (genui, genitum)verwekken, voortbrengen, baren
gladiuszwaard
gloriaeer, roem
gradus, -usstap, trede, rang
gratia1 aanzien, invloed, populariteit 2 dank(baarheid) 3 gunst
gratus1 dankbaar 2 aangenaam, gewenst
gravis, -iszwaar, gewichtig, ernstig
habeo, habe-re (habui, habitum)1 hebben, houden 2 geloven, menen, beschouwen als
habito, habitarewonen
haereo, haere-re (haesi, haesum)vastzitten, blijven steken
haudniet
hichier
hinchiervandaan
homo, hominismens, man, kerel
honor, -oriseer, ereambt
honos, -oriseer, ereambt
horauur, tijd
horreo, horre-re (horrui)huiveren, beven
hospes, -itis1 gastvriend, gastheer 2 gast, vreemdeling
hostis, isvijand, staatsvijand
humanus1 menselijk, innemend 2 beschaafd, ontwikkeld
humilis, -isnederig, gering
iaceo, iace-re (iacui)liggen
iacto, iactareslingeren
iamal, reeds, nu, spoedig
ibidaar
idem, eadem, idemdelefde
igiturdus
ignarus + gen.onkundig, onwetend, onervaren
ille, illa, illud1 die, dat 2 hij, zij, het 3 de/het bekend, de/het grote
imago,-inisbeeld, afbeelding
immensusonmetelijk, oneindig
immineo, mine-re + dat.boven het hoofd hangen, bedreigen
imperium1 macht, heerschappij, opperbevel 2 gebied
impero, imperarebevelen, beheersen
impetro, impetraregedaan krijgen, (door vragen) verkrijgen
impetus, -usaandrang, geestdrift, aanval
in + abl.1 in, op 2 bij
in + acc.1 in, naar 2 tegen
incedo, ced-ere (cessi, cessum)1 voortschrijden, oprukken 2 overmeesteren
incendo, cend-ere (censi, censum)in brand steken, aanvuren
incido, cid-ere (cidi)terecht komen in, voorvallen, gebeuren
incipio, cip-ere (cepi, ceptum)beginnen
incolumis, -isongedeerd
indedaarvandaan; sindsdien, daaropvolgend; vandaar, daardoor
indico, dic-ere( dixi, dictum)aankondigen, bekendmaken
indignitas, -atis1 onwaardigheid 2 vernedering
indignus + abl.onwaardig; schandelijk
industriaijver, inspanning
ineo, ire (ii, itum)1 ingaan, binnengaan 2 beginnen
iners, -ertisonhandig, onbekwaam, traag
infestusvijandig; onveilig, bedreigd
infimusonderst, laagst
ingenium1 aard, karakter 2 aanleg, talent
ingens, -entisgeweldig, buitengewoon
ingredior, gredi (gressus sum)1 binnengaan 2 zich met iets inlaten, beginnen met iets
inicio, ic-ere (ieci, iectum)1 binnenwerpen 2 veroorzaken
inimicusvijand, vijandig
initiumbegin
iniuriaonrecht, belediging
inopiagebrek, nood
inquitzegt hij, zei hij
insciusonwetend, onkundig
insidiae f pl.hinderlaag, aanslag
insignis, -iskenmerkend, opvallend
instituo, stitu-ere (stitui, stitutum)1 instellen 2 beginnen 3 onderwijzen
insto, stare (stiti)1 op de hielen zitten + dat. 2 ophanden zijn
inter +acc.tussen, temidden van, onder
interdiuoverdag
interdumsoms
interficio, fic-ere (feci, fectum)doden
interimondertussen
intersum, esse (fui)ertussen zijn/liggen, bijwonen, deelnemen aan + dat.
intra + acc.binnen
intra adv.binnen(in)
intro, intrarebinnentreden
intueor, tueri (tuitus sum)bekijken, beschouwen
invado, vad-ere (vasi, vasum)binnendringen, aanvallen
invenio, venire (veni, ventum)vinden, ontdekken
invidiaafgunst, haat, jaloezie
invito, invitareuitnodigen
ipse, ipsa, ipsum1 zelf 2 zelfs, juist
iratoorn
is, ea, id1 deze, dit; die, dat 2 degene, hetgeen 3 hij, zij, het
iste, ista, istuddie daar, dat daar
itazo, op deze wijze
itaqueen zo, dientengevolge, daarom
iter, itineris n1 reis, mars, tocht 2 weg, straat, pad
iterumweer, opnieuw
iubeo, iube-re ( iussi, iussum)bevelen
iungo, iung-ere (iunxi, iunctum)verbinden, verenigen
iuro, iurarezweren
ius, iuris nrecht
iuvat mehet behaagt mij
iuvenis, -isjong, subst. jongeman, jonge vrouw
iuvo, iuvarehelpen
labor, -oriswerk, inspanning, ellende
laboro, laborarezich inspannen, lijden, te lijden hebben
lacrimatraan
laetusblij, opgewekt, vrolijk
largior, largiri (largitus sum)schenken, rijkelijk geven
laudo, laudareloven, prijzen
lectus(aanlig)bed
legatio, -onisgezantschap
legatus1 gezant 2 onderbevelhebber
lego, leg-ere (legi, lectum)1 verzamelen 2 kiezen 3 lezen
levis, -islicht, lichtzinnig
levo, levareverlichten, opheffen
libervrij
liberaliter1 een vrijgeboren man waardig 2 beschaafd 3 vrijgevig
liberi, -orum m pl.kinderen
libero, liberarebevrijden, vrijlaten
libertas, -atisvrijheid
libido, -inislust
licet, lice-re (licuit)het is geoorloofd, het staat vrij
loco, locareplaatsen, leggen, zetten
locusplaats, oord, plek
longe + superl.verreweg
longuslang
ludus1 spel 2 (lagere) school
lumen, -inis nlicht, lamp
luxuriaovervloed, genotzucht, weeldezucht
maestusbedroefd
magismeer, eerder, liever
magisterleraar, schoolmeester
magistratus, -us1 ambt 2 ambtenaar, magistraat
magnitudo, -inisgrootte, grootheid
magnusgroot
malo, malle (malui)liever willen
malumkwaad, ongeluk
malusslecht
manus, -ushand
mater, -trismoeder
materiastof, materiaal, onderwerp
matrimoniumhuwelijk
maturusrijp, vroeg(tijdig)
maximehet meest, zeer, voornamelijk
maximussuperl. van magnus
mediuszich in het midden bevindend
melior, melius nbeter
memini, meminisse perf. + gen.zich herinneren, denken aan
memor, -oris + gen.denkend aan, zich herinnerend
memoriageheugen, herinnering
mens, mentis1 verstand, geest, gedachte 2 gezindheid
metuo, metu-ere (metui)vrezen, bang zijn
metus, -usangst, vrees
meusmijn
miles, -itssoldaat
militiakrijgsdienst
minae, -arum f pl.dreigement(en)
minimehet minst, helemaal niet
minor, minus n1 kleiner, minder 2 jonger
minuo, minu-ere ( minui, minutum)verminderen
miraculumwonder
miror, mirarizich verwonderen, bewonderen
misceo, misce-re (miscui, mixtum)mengen
miseriaellende, ongeluk
mitto, mitt-ere (misi, missum)zenden, laten gaan
modusmaat, manier
moenia -ium n pl.stadsmuur
moles, -is1 gevaarte, massa 2 inspanning, moeite
momentum1 doorslag 2 beweegreden 3 belang
moneo, mone-re (monui, monitum)1 waarschuwen 2 aan iets herinneren 3 aansporen
monumentumgedenkteken, monument
morior, mori ( mortuus sum)sterven
mors, mortisdood
mortalis, -issterfelijk
mos, moriszede, gewoonte, gebruik
motus, -usbeweging
moveo, move-re (movi, motum)1 bewegen 2 indruk maken op
muliebrisvrouwelijk
mulier, -erisvrouw, echtgenote
multitudo, -inismenigte, massa
multusveel, talrijk
munio, munire (muni(v)i, munitum)1 bouwen 2 versterken 3 beschermen, beveiligen
munitio, -onisversterking, bolwerk
muto,mutare1 wisselen, ruilen 2 veranderen
namwant
nanciscor, nancisci (na(n)ctus sum)(toevallig) verkrijgen, (aan)treffen
nascor, nasci (natus sum)geboren worden, ontstaan
-neof
ne + coni.1 niet 2 opdat niet, om niet te, om te voorkomen dat 3 dat ( na ww van vrezen
necen niet, ook niet,maar niet, zelfs niet
necesse esthet is noodzakelijk/ onvermijdelijk
neco, necaredoden
nego, negareontkennen, zeggen dat niet, weigeren
negotium1 bezigheidm werk 2 taak, opdracht
nepos, -otiskleinzoon, neef
nequeo, neque-re (nequivi)niet kunnen, niet in staat zijn
nihilniets
nisials niet, tenzij
nobilis, -is1 bekend, beroemd 2 voornaam
nomen, -inis nnaam, benaming
nonniet
nosteronze
novusnieuw; ongehoord, ongekend
nox, noxtisnacht
nubo, nub-ere (nupsi, nuptum) + dat.huwen ( alleen met een vrouw als subj.)
nudusnaakt, onbedekt
numerusgetal, aantal, rang
nuncnu
nuntio, nuntiareberichten, melden
nuntius1 bode 2 bericht
nuperonlangs, kortgeleden
nusquamnergens
ob + acc.naar..toe; wegens
obeo, ire ( ii, itum)tegemoet gaan, bezoeken
obicio, ic-ere (ieci, iectum)1 tegenwerpen 2 verwijten
obliviscor, oblivisci (oblitus sum) + gen.vergeten
obscurusdonker, duister
obses, obsidisgijzelaar, gegijzelde
obsideo, side-re (sedi, sessum)belegeren, bezet houden
obtineo, tine-re (tinui, tentum)bezetten, bezet houden
occasio, -onisgelegenheid, kans
occido, cid-ere (cidi, casum)ondergaan
occupo, cupareinnemen, bezetten
oculusoog
odiumhaat
officium1 dienst 2 plicht
omnis, -is1 geheel 2 elk, ieder
onus, -eris nlast, lading, vracht
operamoeite, werk
opportunusgeschikt, gunstig
opprimo, prim-ere (pressi, pressum)onderdrukken, overweldigen
oppugno, pugnarebestormen, aanvallen
ops, opiskracht, hulp; pl. vermogen, plolitieke macht
opus, -eris nwerk, bouwwerk, vestingwerk
oratio, -onisrede(voering)
orator,-orisredenaar
ordo, -inistij, ordening, stand
origo, -inisoorsprong
orior, oriri (ortuus sum)ontstaan, afstammen, opgaan
oro, orare1 spreken 2 verzoeken, biddeb
osrendo, ostend-ere (ostendi, ostentum)tonen, in het vooruitzicht stellen
paenebijna
palamvoor ieders ogen, in het openbaar
par, paris1 gelijk 2 passend, redelijk 3 + dat. opgewassen tegen
parco, parc-ere (peperci)sparen, ontzien
parens, -entisouder, vader, moeder
pariterop gelijke wijze, evenzeer
paro, parare1 voorbereiden, van plan zijn 2 verkrijgen, zich verschaffen, verwerven
pars, partsdeel, kant
parsimoniazuinigheid
parumte weinig, niet geneog
parvusklein
pastor, -orisherder
pateo, pate-re (patui)1 openstaan 2 zich uitstrekken
pater, -trisvader
patior, pati (passus sum)dulden, lijden
patriavaderland
patriciusadellijk
patriusvaderlijk, voorvaderlijk
pauci, -orumweinig(n)
pauper, -erisarm
pavor, -orisangst
pax, pacisvrede
pecco, peccareeen fout maken, zondigen
pectus, -oris nborst, hart, geest
pello, pell-ere (pepuli, pulsum)drijven, stoten, slaan
penates, -ium1 huisgoden 2 huis, tehuis
pendeo, pende-re (pependi)hangen, zweven
per + acc.1 door (...heen), langs, over 2 door (middel van) 3 gedurende
perdo, perd-ere (didi, ditum)te gronde richten, verliezen
peregrinusbuitenlands, vreemd
pereo, ire ( ii, iturus)ten onder gaan, omkomen, verdwijnen
perfero, ferre ( tuli, latus)1 overbrengen 2 uithouden, verdragen
pergo, perg-ere (perrexi, perrectum)verdergaan; zich op weg begeven
periculumgevaar
peritus + gen.ervaren, kundig, knap
persuadeo, suade-re (suasi, suasum)1 overhalen 2 overtuigen
pervenio, venire (veni, ventum)bereiken
pessimussuperl. van malus
peto, pet-ere (petivi, petitum)1 trachten te bereiken 2 gaan naar, zich wenden tot 3 streven naar 4 aanvallen 5 vragen
plebs, plebisvolk
pleriquede meeste(n)
plusmeer
polliceor, pollice-ri (pollicitus sum)beliven
pono, pon-ere (posui, positum)plaatsen, zetten, leggen
pons, pontisbrug
popularis, -isvolks, het volk welgezind
populusvolk
portapoort
porto, portaredragen
possideo, side-re (sedi, sessum)bezitten
possum, posse (potui)kunnen
post + acc.achter, na
post adv.daarna, later
postea adv.later
posteri, -orum m pl.nakomelingen, nageslacht
posterusvolgend, komend
postquam/ post...quam + ind. perf.nadat
postremotenslotte
potens, -entismachtig, in staat
prae + abl.door, in vergelijking met
praebeo, praebe-re (preabui, praebitum)verschaffen
praeceps, cipitis1 halsoverkop, haastig 2 steil
praecipio, cip-ere (cepi, ceptum)voorschrijven, onderricht geven
praemiumbeloning, voordeel
praesens, -entisaanwezig, tegenwoordig
praesidium1 bescherming, gewapend escorte 2 bezetting, garnizoen
praeter + acc.langs, behalve
praetereabovendien
praetereo, ire ( ii, itum)voorbijgaan, overslaan
preces, precumsmeekbede
precor, precaribidden, smeken
pretium1 prijs, waarde 2 loon
primumvoor de eerste maal, ten eerste
primuseerste, voorst, belangrijkst
princeps, -itis1 eerste, voornaamste 2 vorst, leider
prior, prius nvroeger, eerder, belangrijker
prius adv.vroeger, eerder
privatimals particulier
privatuszonder ambt, particulier, persoonlijk
pro + abl.voor, in vergelijking met, wegens
profugio, fug-ere ( fugi)(ont)vluchten, zich uit de voeten maken
procul adv.in/uit de verte, ver (weg)
prodigiumwonder(teken)
produco, duc-ere (duxi, ductum)tevoorschijn brengen, voor den dag halen
proeliumstrijd, slag
proficiscor, ficisci (fectus sum)vertrekken, beginnen
prohibeo, hibe-re ( hibui, hibitum)afweren, afhouden van, verhinderen, verbieden
proles, -is1 kind, nakomeling 2 nageslacht
prope adv.dichtbij, bijna
prope + acc.dichtbij
propinquus1 dichtbij gelegen, naburig 2 verwant
proximusdichtst bij, zeer dicht bij
pubice adv.openbaar, op staatskosten, officieel
publicusopenbaar, algemeen, staats-, officieel
pudor, -orisschaamte, schroom; eergevoel
puerkind, jongen, slaaf
pugnagevecht
pulchermooi, voortreffelijk
puto, putare1 rekenen 2 menen, beschouwen als
quaero, quaer-ere (quaesivi, quaesitum)zoeken, vragen
quam + comp.dan
quam + superl.zo ... mogelijk
quam + tam(zo)als
quam in uitroepHoe! wat!
quamquamhoewel
quando?wanneer?
quantus1 hoe groot, zo groot als 2 neutrum ook: hoeveel, zoveel als
quasialsof, als het ware
quattuorvier
-queen
quemadmodumhoe, op welke manier
queror, queri (questus sum)klagen
qui, quae, quod1 die, dat ( betrekkelijk vnw.) 2 welke? wat voor? 3 = aliqui een of ander, enig
quiaomdat
quicumque, quaecumque, quodcumquewie ook maar, wat ook maar, welk ook maar
quidem, quaedam, qiuoddameen zeker (iemand), een zeker (iets); pl. enige, zekere
quidemtenminste, echter
quin + coni.of, dat
quin + ind.waarom niet?
quinquevijf
quis, quid1 wie? wat? 2 ( - aliquis) iemand, iets
quisquam, quicquamiemand, iets
quisque, quaeque, quidque/quodqueieder, elk
quondam1 eens, ooit 2 soms
quoqueook
quothoeveel, zoveel als
rapinaroof
rapio, rap-ere (rapui, raptum)roven
recipio, recip-ere (cepi, ceptum)1 terugnemen, terugtrekken 2 opnemen
rectusgoed, juist
reddo, redd-ere (reddidi, redditum)1 teruggeven 2 maken tot + dubb. acc.
redeo, redire ( redi, reditum)teruggaan, terugkeren
refero, referre (rettuli, ,relatum)berichten, rapporteren
regiapaleis
reginakoningin
regio, -onis1 richting 2 streek, gebied
regiuskoninklijk
regno, regnarekoning zijn, heersen
regnum1 koningschap 2 koninkrijk 3 koninklijke macht
relinquo, relinqu-ere (reliqui, relictum)verlaten, achterlaten
reliquusoveroig
remitto, remitt-ere (misi, missum)terugsturen, loslaten
reor, reri (ratus sum)menen
repentinusplotseling, onverwacht
repeto, repet-ere (petivi, petitum)1 terugvragen 2 herhalen 3 terughalen
res, reizaak, ding, aangelegenheid
restituo, restitu-ere (restitui, restitutum)1 herstellen 2 teruggeven 3 terugbrengen
retineo, tine-re (tinui, tentum)vasthouden, behouden
rex, regiskoning
ripaoever
robur, -oriskracht, sterkte
rumpo, rump-ere (rupi, ruptum)(iets) breken
rursusweer
sacer1 gewijd, heilig 2 vervloekt
saepevaak
salve! salvete!gegroet!
salvusbehouden, gezond en wel
sanctusheilig, eerbiedwaardig
sanguis, -inisbloed, (levens)kracht
satisgenoeg
scelus, -eris nmisdaad, misdadigheid
scio, scire (scivi, scitum)weten, kennen
scribo, scrib-ere (scripsi, scriptum)schrijven
scutumschild
se1 zich 2 hij, zij, het, zij
sedmaar
sedeo, sede-re (sessi, sessum)zitten
sedes, -iszetel, woonplaats
seditio, -onisopstand, oproer
semen, -iniszaad
semperaltijd
senator, -orissenator
senatus, -ussenaat
senectus, -utisouderdom
sensus, -us1 waarneming, gevoel 2 mening
sententiamening, oordeel; wil; voorstel
sentio, sentire (sensi, sensum)1 waarnemen, voelen, ervaren, bemerken, 2 menen, denken
septingentesimuszevenhonderdste
sequor, sequi (secutus sum)volgen, meegaan
sermo, -onisgesprek, taal
servaslavin
servio, servireslaaf zijn, dienen + dat.
servitus, -utisslavernij
servusslaaf
sextuszesde
sials, of (misschien)
siczo, op deze wijze
signumteken, veldteken, signaal, kenteken
similis, -isgelijk(end)
simul adv.gelijktijdig, tegelijk
simularenabootsen, doen alsof
sin (autem)als echter
sine + abl.zonder
singuli, -orum pl.elk afzonderlijk, telkens één
sinisterlinks, linker
sino, sin-ere (sivi, situm)laten, toelaten
situsgelegen, liggend
sive...siveof..of
societas, -atis1 gemeenschap, gezelschap 2 bondgenootschap
solus gen. solius dat. solialleen
somnusslaap
sordidusvuil, vies, minderwaardig
soror, -oriszuster
sors, sortislot
species, -ei1 aanblik, uiterlijk 2 schijn
spectaculumschouwspel
specto, spectarebekijken, kijken naar
sperno, spern-ere (sprevi, spretum)versmaden, verachten, minachten
spero, sperareverwachten, hopen
spes, speiverwachting, hoop
sponte adv.uit zichzelf, vanzelf
statio, -oniswachtpost, post
statuastandbeeld
stipendiumsoldij, belasting
stirps, stirpis1 stam 2 familie, geslacht
sto, stare (steti, staturus)staan
studiumijver, streven, voorliefde, studie
sub + abl.onder
sub + acc.1 (tot) onder 2 kort voor/na
subeo, ire (ii, itum)gaan/komen onder, naderen
subicio, ic-ere (ieci, iectum)onderwerpen
subitusplotseling
sum, esse (fui, futurus)1 zijn, bestaan 2 toebehoren aan
summushoogst, bovenst
sumo, sum-ere (sumpsi, sumptum)nemen
super + acc.boven, over
superbiahoogmoed, trots
superbushoogmoedig, trots
superior, -orishoger (gelegen), vroeger
supero, superare1 overtreffen, overwinnen 2 overleven + dat
supersum, esse (fui)over zijn, overleven, overblijven
supra +acc.boven (op)
supra adv.bovenop, van boven
suscipio, suscip-ere (cepi, ceptum)opnemen, op zich nemen
sustineo, sustine-re (tinui, tentum)uithouden, verdragen
suuszijn, haar, hun (eiegn)
taceo, tace-re (tacui, tacitum)(ver)zwijgen
tacituszwijgend, stil
tamzo(zeer)
tamentoch
tamquamalsof, als het ware
tandemuiteindelijk
tantuszo groot, zoveel
tectumdak, huis
tego, teg-ere (tegi, tectum)dekken, bedekken, beschutten, beschermen
telumaanvalswapen, werptuig, projectiel
temere adv.zomaar, blindelings
tempus, -oris ntijd
teneo, tene-re (tenui, tentum)houden, vasthouden, bezitten
tergumrug
terraaarde, land
terror, -orisschrik, verschrikking
tertiusderde
testis, -isgetuige
timeo, time-re (timui)vrezen, bang zijn
tollo, toll-ere (sustuli, sublatum)1 opheffen 2 aanheffen 3 wegnemen
totzoveel
totus gen. totius dat. totiheel, geheel
trado, trad-ere (tradidi, traditum)1 overgeven 2overleveren
traho, trah-ere ( traxi, tractum)1 trekken, slepen 2 rekken
trans + acc.over...(heen), aan de andere kant van
transeo, ire ( ii, itum)oversteken, gaan over
tributumbelasting
tujij, u
tumtoen, dan, vervolgens
tumultus, -us1 verwarring 2 (verwarde) menigte
tutusveilig
tuusjouw, uw
ubiwaar
ullus gen. ullius dat. ulli(ook maar) enig
ultimusverst, uiterst, laatst
ultor, -oriswreker, wrekend
ultrouiit eigen beweging, nog bovendien
undewaarvandaan
undiquevan/aan alle kanten
universusgeheel, gezamenlijk, algemeen
unus gen. unius dat.uniéén
unusquisque, uqnqaueque, unumquidque/unumquodqueiedereen, elke
urbs, urbisstad, Rome
ut + coni.1 (op) dat, om te 2 (zo)dat
ut + ind.1 zoals 2 zodra toen
uter gen. utrius dat. utriwie van beiden
uterque, utraque, untrumqueelk van beide(n), beiden)
uti/utzoals, aangezien
uxor, -orisechtgenote
vacuusleeg, vrij van
validussterk, gezond
-veof
velof
velutof (ook), of zelfs, bijvoorbeeld
vedno, vend-ere (vendidi, venditum)verkopen
venio, venire (veni, ventum)komen
verbumwoord
vere adv.werkelijk, inderdaad
verto, vert-ere (verti, versum)draaien, wenden
verummaar (in werkelijkheid)
vestigiumspoor, voetspoor
vestis, -iskleding(stuk), kleren, kleed
veto, vetare (vetui, vetitum)verbieden
vetus, -erisoud
viaweg, straat
vicinus1 naburig, in de buurt 2 subst. buurman
vicisbeurt
victor, -orisoverwinnaar, zegevierend
victus, -uslevensonderhoud, voeding
video, vide-re (vidik, visum)zien
videor, videri (visus sum)schijnen, lijken
vigintitwintig
vinco, vinc-ere (vici, victus)overwinnen, zegevieren
vindico, vindicare1 aanspraak maken op, opeisen 2 beschermen, redden 3 optreden tegen, bestraffen
violo, violaregeweld aandoen, mishandelen, schenden
virman, echtgenoot
virgo, -inisjonge vrouw, maagd
virtus, -utisvoortreffelijkheid, deugdzaamheid, dapperheid
vis acc. vim abl. vi1 kracht, sterkte, geweld 2 macht, invloed
vito, vitarevermijden, ontwijken
vivo, viv-ere (vixi, victus)leven
vixnauwelijks
voco, vocareroepen, noemen
volnus =vulnus, -eris nwond
volo, velle (volui)willen
voluntas, -atiswil
vosjullie, u
vox, vocisstem, woord


St. Ignatiusgymnasium
AMSTERDAM

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities