Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

woordenlijst 5LA periode 2

AB
acen
acerbusbitter; wrang
addotoevoegen
adducobrengen naar; brengen in
admoveobrengen naar; brengen bij
aequogelijk maken; evenaren {aequare}
afficioÓiemand iets aandoen; iemand met iets aandoen
agnoscoherkennen; erkennen
agovoeren; drijven; doen; verrichten; behandelen; handelen
agricolaboer
aithij zegt; hij beweert; hij zei; hij beweerde
alii ... aliisommige ... andere; sommigen ... anderen
aliquandoeens; ooit
aliquieen of ander
aliquisiemand; iets; sommigen; enkelen
aliusander
alterde een; de ander
alteri ... alterisommige ... andere; sommigen ... anderen {mv.}
altushoog; diep
ambulowandelen (ambulare)
amicavriendin
amicitiavriendschap
amicusvriend
amohouden van (amare)
amorliefde (amoris mnl)
anof
angustusnauw; eng; beperkt
animallevend wezen; dier (animalis onz)
animusgeest
in animo habeovan plan zijn
annusjaar
antevoor {+ acc.}
anteavroeger
antiquusoud
aperioopenen
apertusopen; openlijk; duidelijk
appareoverschijnen
apparethet blijkt dat; het is duidelijk dat { + A.c.I.}
appellotoespreken; noemen (appellare)
apudbij {+ acc.}
aquawater
araaltaar
armatusgewapend
aterzwart
auctorontwerper; schrijver; zegsman {auctoris}
augeovermeerderen; vergroten
aurumgoud
barbarusvreemdeling; barbaar
benegoed {bijw.}
bonagoederen; bezittingen {bonorum onz mv}
breviin korte tijd {bijw.}
canozingen; bezingen; blazen (canere)
cantuslied; gezang {cantus}
capiopakken; nemen
captivuskrijgsgevangene; gevangen
caputhoofd {capitis onz}
carmenlied; gedicht {carminis onz}
carusdierbaar; geliefd
castralegerkamp {castrorum onz mv}
casusval; voorval; geval; toeval; ongeval
causareden; oorzaak
(gerundivum gen.) + causawegens; om te
caveoop zijn hoede zijn voor; oppassen
celebrovereren; vieren (celebrare)
celersnel {celeris}
centumhonderd {onverbuigbaar}
centuriocenturio; aanvoerder van honderd man {centurionis}
cernozien {crevi (cernere)}
certostrijden; wedijveren {(certare)}
certuszeker
ceterioverige; overigen {mv}
cinisas {cineris mnl}
circarondom; om ... heen {+ acc.}
circumrondom {soms + acc.}
citosnel {bijw.}
civisburger {civis}
civitasstaat; burgerij {civitatis vrl}
cladesnederlaag; ramp {cladis vrl}
clamoroepen {(clamare)}
clamorgeschreeuw; lawaai {clamoris mnl}
clarushelder; duidelijk; beroemd
classisvloot {classis vrl}
claudosluiten {claudere}
cogitodenken; denken aan; overwegen {cogitare}
cognoscoleren kennen; vernemen {cognoscere}
cogodwingen; bijeenbrengen {cogere}
cohorscohort; legerafdeling {cohortis vrl}
collumnek
colobebouwen; verzorgen; vereren; eren
comparovergelijken; gereedmaken; verwerven
complectoromarmen; vastpakken
compleovullen
componobij elkaar plaatsen; ordenen; regelen
comprehendovastpakken
coniungoverbinden
conscientiamedeplichtigheid; bewustzijn
considogaan zitten
consiliumplan; besluit
consistogaan staan; blijven staan
conspectusaanblik; blik; uitzicht; zicht
conspiciozien; beschouwen
constathet staat vast; het staat vast dat {+ A.c.I.}
constituostellen; plaatsen; vaststellen; besluiten
consulatusambt van consul; consulaat
consuloberaadslagen; raadplegen; zorgen voor
contrariustegengesteld
conveniosamenkomen
convertoomdraaien; draaien; veranderen
convocobijeenroepen
corrumpobederven; omkopen
cremoverbranden {(cremare)}
crimenbeschuldiging {criminis onz}
cruentusbebloed; bloedig
cupidusbegerig naar {+ gen.}
cupioverlangen; verlangen naar; begeren {cupivi (cupere)}
curwaarom
curazorg
curiasenaatsgebouw
curozorgen voor {(curare)}
currorennen {cucurri (currere)}
custodiobewaken; passen op {(custodire)}
custosbewaker {custodis}
damnoveroordelen {(damnare)}
daregeven {inf.}
deover; wegens; van ... af {+ abl.}
deagodin
debeomoeten {debui
decemtien {onverbuigbaar}
decernobesluiten tot; beslissen
decethet past
decipiobedriegen; misleiden
decretumbesluit
deduconaar beneden leiden; leiden; wegleiden
defendoverdedigen; beschermen
deferowegbrengen; brengen
deicioneerwerpen; laten vallen
deindedaarna; vervolgens
deleovernietigen; verwoesten
demittonaar beneden laten gaan; naar beneden laten; laten zakken
deniquetenslotte
densusdicht; dicht opeen
depononeerleggen; neerzetten
deseroverlaten; in de steek laten
deprehendogrijpen; betrappen
descendoafdalen {descendi (descendere)}
desideriumverlangen
desideromissen; verlangen {(desiderare)}
desperowanhopen; wanhopen aan {(desperare) + acc.}
desumontbreken {defui (deesse)}
detrahoervan afrukken; wegnemen
deusgod
dexterrechts; rechter-
dicozeggen; noemen
diesdag {diei mnl / vrl}
dimittowegsturen; laten gaan
discrimenonderscheid; gevaar
divusgoddelijk; vergoddelijk
domithuis
domovan huis; uit huis
domumnaar huis; naar het huis {acc.
duxaanvoerder {ducis}
e; exuit; vanuit; van; vanaf {+ abl.}
ecce!kijk!
edovoortbrengen; uitgeven
educonaar buiten leiden; wegleiden
effugioontvluchten; ontkomen {effugi (effugere)}
egoik
egrediorgaan uit; weggaan; verlaten
egregiusuitstekend; voortreffelijk
eiusmodivan deze aard; zulke
eligouitkiezen
emokopen
enimimmers; namelijk; want
eogaan; komen
epistulabrief
equesruiter; ridder
equidemik persoonlijk; zeker; stellig
equuspaard
ergodus
erigooprichten
eripiowegrukken; ontrukken
errorondzwerven; dwalen; zich vergissen {(errare)}
errorzwerftocht; vergissing; misvatting {erroris mnl}
esse(te) zijn
eten; ook
et ... eten ... en; zowel ... als
etiamook; zelfs
evadoontsnappen; ontkomen {(evadere)}
eveniogebeuren
ex eisvan hen
excedouitgaan; weggaan
excitoopwekken; wekken; opjagen {(excitare)}
exclamouitroepen; uitschreeuwen {(exclamare)}
exemplumvoorbeeld
exeouitgaan; weggaan
exercitusleger {exercitus}
exitusuitgang; afloop; einde {exitus}
existimohouden voor; achten; oordelen; menen {(existimare)}
expugnoveroveren {(expugnare)}
exsequorvolgen; najagen; uitvoeren
exspectoafwachten; wachten; verwachten {(expectare)}
exstinguouitblussen; blussen; uitdoven; doven; vernietigen
famagerucht; reputatie
fameshonger {famis vrl}
fatigatusvermoeid
faxfakkel {facis vrl}
felixgelukkig {felicis}
fer(m)ebijna; ongeveer {bijw.}
fluviusrivier
fonsbron {fontis mnl}
formagestalte; schoonheid
fortetoevallig {bijw.}
fortisdapper; sterk {forte}
fortunalot; geluk; ongeluk
Forummarktplein; plein; Forum; Forum (in Rome)
frangobreken
fraterbroer {fratris}
frausbedrog {fraudis vrl}
friguskou {frigoris onz}
fronsvoorhoofd; voorzijde; front {frontis vrl}
frumentumkoren; graan
frustravergeefs {bijw.}
fugavlucht; verbanning
fugiovluchten {fugi (fugere)}
fundogieten op; gieten in {fudi (fundere)}
funusdood; begrafenis {funeris onz}
GallusGalli‘r; Gallisch
gaudeoblij zijn; zich verheugen over {+ abl.}
gaudiumvreugde
gensvolk {gentis vrl}
genusgeslacht; afkomst; soort {generis onz}
GermanusGermaan; Germaans
gerodragen; uitvoeren; voeren; oorlog voeren
gladiuszwaard
gloriaroem
GraeciaGriekenland
gratiacharme; bevalligheid; gunst; geliefdheid; dank
graviszwaar; ernstig {grave}
habeohebben; houden; beschouwen als (+ 2x acc.)
habitowonen; bewonen {(habitare)}
habitushouding; toestand {habitus}
harenazand
haudhelemaal niet
herbagras; kruid
hichier {bijw.}
hicdeze; dit
hincvan hier; hiervandaan
hoc modoop deze manier {abl.}
homomens; man {hominis mnl}
honestuseervol; fatsoenlijk {honeste
honoreer; eerbewijs {honoris mnl}
horauur
hortoraansporen {hortatus sum (hortari)}
hostisvijand {hostis mnl}
huchierheen {bijw.}
ideodaarom
illicdaar {bijw.}
illucdaarheen {bijw.}
immortalisonsterfelijk {immortale}
impedioverhinderen {(impedire)}
imperobevelen {(imperare) + dat.}
imponoleggen op; plaatsen op
incedovoortgaan; binnengaan
incidovallen op; vallen in; terechtkomen in; gebeuren
includoinsluiten; opsluiten
inducobrengen naar; brengen tot; verleiden
infundogieten op; gieten in { + acc.}
inimicusvijandig; vijand; persoonlijke vijand
iniuriaonrecht
insidiaehinderlaag {mv}
insignisopvallend; bijzonder; bekend {insignis}
instituoinstellen; beginnen
insulaeiland
integerniet aangeraakt; ongedeerd
intellegobegrijpen
intentusingespannen; gespannen; in gespannen verwachting; oplettend
intertussen {+ acc.}
inter seonder elkaar; elkaar; onderling
interdumsoms {bijw.}
intereaondertussen
intereosterven
interesthet maakt verschil; er is verschil; het is van belang
interficiododen {interfeci
interimondertussen
interrogoondervragen {(interrogare)}
intersumliggen tussen; zijn tussen; aanwezig zijn bij { + dat.}
intrabinnen {+ acc.}
introbinnenkomen {(intrare)}
invadobinnenvallen; aanvallen {invasi (invadere)}
inveniovinden; aantreffen
invisusgehaat bij {+ dat.}
invitouitnodigen {(invitare)}
ipsezelf; juist; precies
irawoede
iratusboos
ishij; zij; het; deze; dit; die; dat
istedie; dat
itazo
ItaliaItali‘
itaquedaarom; dus
itemeveneens; evenzo
iugumjuk; bergrug
iussumbevel
iuventusjeugd {iuventutis vrl}
lauslof; roem {laudis vrl}
legiolegioen {legionis vrl}
libidowellust; lust; begeerte {libidinis vrl}
licethet is toegestaan aan; het is mogelijk {+ dat.}
lignumhout
linguatong; taal
litteraebrief; literatuur; wetenschap {(mv.)}
lituskust; strand {litoris onz}
locusplaats
longever; ver weg; lang; lang {bijw.}
longuslang
loquorspreken
ludusspel
lumenlicht; oog {luminis onz}
luxlicht {lucis vrl}
maestusbedroefd
magismeer {bijw.}
magnitudogrootte; omvang {magnitudinis vrl}
magnusgroot
maiorgroter {maioris}
maloliever willen {malui (malle)}
malumramp; kwaad; een kwaad
malusslecht
mandoopdragen; toevertrouwen {(mandare)}
maneoblijven; wachten; wachten op
manushand; groep {manus vrl}
marezee {maris onz}
matermoeder {matris}
matronavrouw; getrouwde vrouw
maximusgrootste; zeer groot
memij {acc. / abl.}
mecummet mij
medicusdokter
mediumhet midden; midden
mediusmidden in; in het midden van {bijv. nw.}
meliorbeter {melioris}
membrumlichaamsdeel; ledematen; onderdeel; deel
minorkleiner; minder {minoris}
minusminder {bijw.}
miserongelukkig
mittozenden; sturen
moreskarakter; levenswijze; gedrag {mnl mv}
mororverblijven; zich ophouden; ophouden; vertragen
mortuusdood; gestorven; doode
mosgewoonte; gebruik {moris mnl}
moveobewegen; verplaatsen; ontroeren
moxweldra; snel; daarna
muliervrouw; echtgenote {mulieris}
multitudomenigte {multitudinis vrl}
multoveel {bijw.}
multumzeer; erg; veel {bijw.}
multusveel
munduswereld
munustaak; geschenk {muneris onz}
murusmuur
namwant
narrovertellen {(narrare)}
nascorgeboren worden {natus sum (nasci)}
natusgeboren
navisschip {navis vrl}
neopdat niet; dat niet; om niet te; om te voorkomen dat;
-ne...?
ne .. quidemzelfs ... niet
necen niet; ook niet; noch
necessariusnoodzakelijk
necesse esthet is noodzakelijk
necododen {(necare)}
negoweigeren; ontkennen; zeggen dat niet {(negare)}
negotiumbezigheid; taak
nemoniemand {neminis}
nequeen niet; ook niet; noch
nescioniet weten (nescire); niet weten
nihilniets {onz}
nimiste; te veel {bijw.}
nimiuste veel; te groot
nisials niet; tenzij; behalve
nobilisaanzienlijk; van hoge afkomst {nobile}
nobisaan ons; voor ons; ons {dat. / abl.}
nocte's nachts {abl.}
nudusnaakt
occasiogelegenheid {occasionis vrl}
occultusverborgen; geheim
oculusoog
odihaten {(odisse)}
odiumhaat
offeroaanbieden
officiumplicht; taak
olimooit; eens; vroeger
omnesalle; allen {mv.}
omniaalles {onz. mv.}
omnisieder; elk; geheel
operamoeite; inspanning
oportethet is nodig dat; men moet {+ A.c.I.}
oppidiumvestingstad; stad
opprimoonderdrukken
optimusbest; zeer goed
optowensen {(optare)}
opuswerk {operis onz}
opus esthet is nodig {+ abl.}
oratioredevoering {orationis vrl}
orbiskring; cirkel; wereld {orbis mnl}
orbis terrarumwereld
ordorij {ordinis mnl}
oriorontstaan; beginnen; opstaan; opkomen; opkomen
orosmeken {(orare)}
ostendotonen; laten zien {ostendi (ostendere)}
paenebijna
pargelijk; gelijk aan; opgewassen tegen {paris (+ dat.)}
paratusvoorbereid; gereed; bereid
parcosparen {peperci (parcere) + dat.}
parensouder {parentis mnl. / vrl.}
pareogehoorzamen; gehoorzamen aan {parui (parere) + dat.}
pariovoortbrengen {peperi (parere)}
patervader {patris}
patiorverdragen; dulden; toestaan
pereoomkomen; te gronde gaan
piustrouw; vroom; liefdevol
placeobevallen; in de smaak vallen
placet mihihet bevalt me; ik besluit
plebsvolk {plebis vrl}
plenusvol van {+ gen.}
pleriquede meeste(n); zeer vele(n)
plurimide meeste(n); zeer vele(n) {mv.}
poenastraf; boete
pondusgewicht {ponderis onz}
ponoplaatsen; neerleggen
ponsbrug {pontis mnl}
populusvolk
portapoort
portodragen {(portare)}
portushaven {portus}
poscoeisen; vragen
possumkunnen {potui (posse)}
postna {+ acc.}
posteadaarna; later
postero diede volgende dag; op de volgende dag {abl.}
posterusvolgend
postquamnadat
postremotenslotte
postuloeisen; opeisen {(postulare)}
potestasmacht; mogelijkheid; gelegenheid {potestatis vrl}
potiusliever; eerder {bijw.}
praevoor; wegens; door {+ abl.}
praebeoverschaffen; aanbieden
praecepshals over kop; snel; steil {praecipitis}
praesidiumbescherming; garnizoen
precorbidden; smeken {precatus sum (precari)}
primoeerst {bijw.}
probogoedkeuren; aannemelijk maken {(probare)}
proferote voorschijn brengen
propedichtbij; bijna {soms + acc.}
publicusopenbaar; algemeen
puellameisje
puerjongen {pueri}
pugnagevecht
pugnovechten {(pugnare)}
pulchermooi
pulchritudoschoonheid {pulchritudinis vrl}
putomenen; vinden; beschouwen als {(putare)}
quaedameen zekere {vrl}
quaerozoeken; vragen; vragen aan
qualishoedanig; zodanig als {quale}
quamdan; die; wie
quamhoe {in uitroep}
quamquamhoewel
quamvishoewel {+ conj.}
quandowanneer?; eens; ooit; aangezien; omdat
quantushoe groot; zo groot als
quarewaarom; daarom
quasialsof; als het ware; zoals
-queen {staat altijd achter het woord}
querorklagen {questus sum (queri)}
quidie; dat; wie; wat; welk; welke
quiaomdat
quidwat {vraagw.}
quidameen zekere; enkele; enkelen; sommige; sommigen
quidembenadrukt het volgende woord; weliswaar; althans {bijw.}
ne ... quidemzelfs ... niet
quidem ... sedweliswaar ... maar
quiesrust {quietis vrl}
quiswie {vraagw.}
quisqueiedereen; ieder; iedere; elk; elke
quisquisalwie; ieder die; alwat {quidquid}
quomodohoe; zoals
quoniamaangezien; omdat
quothoeveel; zoveel als {onverbuigbaar}
reperiovinden; te weten komen
respicioomkijken; bemerken
restituoherstellen
rideolachen {risi (ridere)}
ripaoever
rogovragen {(rogare)}
Romaein Rome
Romamnaar Rome {bij ww. van 'gaan'}
RomanusRomein; Romeins
ruinainstorting; ondergang; puinhoop
rumorgerucht; gepraat {rumoris mnl}
rumpobreken; verbreken
ruozich storten; snellen; instorten {rui (ruere)}
rursusweer; terug
sacerheilig; gewijd aan
saeculumgeneratie; tijdperk; eeuw
saepevaak
saevuswoest; wreed
salutobegroeten; begroeten als {(salutare)}
sanguisbloed {sanguinis mnl}
sapienswijs; de wijze {sapientis}
sapientiawijsheid
satisvoldoende {+ gen.}
saxumsteen; rots
scelusmisdaad {sceleris onz}
scioweten {(scire)}
scriboschrijven
sehij; zij; zich {eerste twee alleen in A.c.I.}
secosnijden {(secare)}
secundumlangs; na; volgens {+ acc.}
secundustweede; volgend; gunstig
sedmaar
sedeozitten {sedi (sedere)}
sedeszitplaats; plaats; woonplaats {sedis vrl}
seuof; hetzij
somniumdroom
somnusslaap
sonoklinken {(sonare)}
sororzuster {sororis}
spatiumruimte; afstand; duur
speciesaanblik; schijn; uiterlijk {speciei}
spectaculumschouwspel
spectokijken naar; zien {(spectare)}
sperohopen {(sperare)}
speshoop; verwachting {spei vrl}
statimmeteen
statuastandbeeld
statuoplaatsen; vaststellen; besluiten om
sternoneerwerpen; uitspreiden
stostaan {steti (stare)}
strepituslawaai {strepitus}
studiumijver; studie
subonder {+ abl.}
subitoplotseling {bijw.}
suide zijnen; de hunnen; zijn/hun verwanten; zijn/hun aanhangers
summusgrootste; hoogste
sumonemen
sunt quier zijn mensen die {+ conj.}
superboven; bovenop; over {+ acc.}
superbustrots
superooverwinnen; overtreffen {(superare)}
supraboven {+ acc.}
surgoopstaan; opstijgen {surrexi (surgere)}
sustineoomhooghouden; uithouden {sustinui (sustinere)}
suuszijn; zijn eigen; haar; haar eigen; hun; hun eigen
taceozwijgen {tacui (tacere)}
tenebraeduisternis {mv.}
tergumrug
timeovrezen; bang zijn; bang zijn vokor {timui (timuere)}
timidusbang
timorangst {timoris mnl}
togatoga
torqueodraaien; kwellen; folteren {torsi (torquere)}
totzoveel {onverbuigbaar}
transeoovertrekken; voorbijtrekken; voorbijgaan; voorbijgaan (van tijd)
transgredioroversteken; overtrekken
tremotrillen; beven {tremui (tremuere)}
trepidusangstig; zenuwachtig
tristisdroevig {triste}
tujij
tumtoen; dan
tumultusrumoer; oproer
tunctoen; dan
turbamenigte
turboin verwarring brengen; verwarren {(turbare)}
turpisschandelijk {turpe}
tutusveilig
tuusjouw
ubiwaar; zodra; wanneer {vraagw. / betr. vnw}
ubi primumzodra; zodra als
ubiqueoveral
ullusenig; enige; enkel; enkele {ullius}
ultimuslaatste
ultrobovendien; uit eigen beweging {bijw.}
umbraschaduw; schim
undevanwaar; waarvandaan
undiquevan alle kanten
unusŽŽn; als enige; enige; alleen {unius}
urbsstad {urbis vrl}
uroverbranden; verteren {(urere)}
usquamergens
ut primumzodra als
uterqueelk van beide; elk van beiden; beide; beiden
utilitasnut; voordeel; belang {utilitatis vrl}
vale!gegroet!; het beste!; tot ziens!
valeokrachtig zijn; gezond zijn {(valere)}
vendoverkopen
ventuswind
vertexdraaikolk; kruin; top {verticis mnl}
vertoomdraaien; omkeren; veranderen
vertorzich omdraaien; zich wenden naar; veranderen
videortoeschijnen aan; schijnen aan; schijnen {+ dat.}
videtur mihihet schijnt mij toe; ik besluit {visum est mihi}
villalandhuis
vincooverwinnen; overtreffen
virman {viri}
virgomeisje; maagd {virginis}
virtusdeugd; goede eigenschap; moed {virtutis vrl}
viskracht; geweld; macht; invloed; strijdkrachten; troepen
vitaleven
vitiumgebrek; fout; schuld
vitovermijden {(vitare)}
vivoleven
vixmet moeite; nauwelijks
vocoroepen; noemen {(vocare)}
volowillen {volui (velle)}
voluntzij willen
voluptasverlangen; lust; genoegen
vosjullie {nom. / acc.}
votumgelofte; wens; gebed
voxstem; woord {vocis vrl}
vulgusvolk
vulneroverwonden {(vulnerare)}
vulnuswond {vulneris onz}
vultusgezicht {vultus}


St. Ignatiusgymnasium
AMSTERDAM

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities