Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

CE Grieks basiswoordem

AB
ὁ ἀγγελοςbode, boodschapper
ἀγεvooruit!
ἀγριοςwild, woest
ἀγωleiden, voeren, brengen
ὁ ἀγων, ἀγωνοςgevecht, strijd
ὁ ἀδελφοςbroer
ἀδικεωonrechtvaardig behandelen
ἀδικοςonrechtvaardig
ἀειaltijd, steeds
ἀθλιοςongelukkig
ἉιδηςHades
αἰειaltijd, steeds
αἱρεομαι, aor. εἱλομηνkiezen
αἰσθανεομαι + ptc., aor. ᾐσθομηνwaarnemen dat, bemerken dat
αἱρεω, aor. εἱλονnemen, doden
αἰσχροςschandelijk, lelijk
αἰτεομαιvragen
αἰτιαομαιbeschuldigen, aanklagen
αἰτιος + genschuldig aan
ἀκουω + genluisteren, horen
ἀλλαmaar, vooruit!
ἀλλοςander
ἁμα bijw.tegelijkertijd
ἂμαρτανω + gen, aor. ἡμαρτονeen fout maken, zich vergissen
ἀμεινωνbeter
ἀμηχανοςhopeloos, onmogelijk
ἀμφι + acc.(rond)om, bij
ἀμφιτιθημι + datleggen om
ἀν+ coni/opt
ἀναγκαζωnoodzaken, dwingen
ἀναγκη (ἐστιν)het is nodig
ὁ ἀνηρ, ἀνδροςman
ὁ, ἡ ἀνθρωποςmen, man, vrouw
ἀνιημιloslaten, laten gaan, ophouden met
ἀνοσιοςgoddeloos, misdadig
ἀντι + genin ruil voor, in plaats van
ἀντιλεγω, fut. ἀντερωtegenspreken
ἀξιος + genwaard, waardig
ἀξιοωwaard achten, willen, wensen
ἀπαγορευωverbieden te, weigeren te
ἀπιστεω + datongehoorzaam zijn aan
ἀπο + genvan(af), van...weg
ἀποθνῃσκω, aor. ἀπεθανονsterven
ἀποκτεινωdoden
ἀπολλυμαι, aor. ἀπωλομηνomkomen, te gronde gaan
ἀπολλυμιte gronde richten
ἀποστελλω ( + gen)wegzenden uit
ἁπτομαι , aor. ἡψαμηνaanraken, vastpakken
ἀραdus, dan, immers, blijkbaar
...ἀρα;leidt een neutrale vraag in
ἀριστοςbest
ἡ ἀρχηbegin
ἀρχομαι ( + gen/ ἐκ + gen)beginnen met
ἀσμενοςblij, tot (mijn) vreugde
ἀσπαζομαι(be)groeten, gedag zijn
ἡ ἀσπις, ιδοςschild
ὁ ἀστοςburger
το ἀστυstad
ἀσφαληςveilig
ἀταρmaar
ἀτιμαζωverachten, onteren
αὐξανομαιgroeien, groter worden
αὐξωdoen groeien, vermeerderen, versterken
αὐτοςzelf
ἀφαιρεωafnemen, wegnemen
ἀφικνεομαι, aor. ἀφικομηνaankomen, bereiken
ἁφισταμαι, aor. ἀπεστηνweggaan
ἀφρωνonverstandig, dom
βαινωgaan, komen, lopen
βαρβαροςniet-Grieks, vreemd, barbaars
βαρυς, βαρεια, βαρυzwaar, lastig, moeilijk
βασιλειοςkoninklijk
ὁ βασιλευςkoning
βασιλικοςkoninklijk
ὁ βιοςleven, vermogen, bezit
βλεπωkijken, zien
το βουλευμαbesluit, plan
βουλευω/ βουλευομαιberaadsalgen, aanraden, besluiten (aor.)
ἡ βουληbesluit, plan
βουλομαι , fut. βουλησομαιwillen
βροτοςsterveling, mens
ἡ γαιαaarde, land, grond
γαμεω, aor. ἐγημαtrouwen
ὁ γαμοςhuwelijk, bruiloft
γαρwant, namelijk
γεtenminste. althans, in elk geval
γεγως, ωτος=γεγονως ptc perf. van γιγνομαι
γελαωlachen
ὁ γελως, ωτος, acc. ook γελωνgelach
το γενοςgeslacht, soort
γεραιοςoud
ἡ γηaarde, land, grond
γιγνομαι, perf. γεγονα ptc. perf.γεγως, ωτοςgeboren worden, worden, ontstaan, gebeuren
γιγνωσκω, aor. ἐγνωνinzien, leren kennen, weten
γλυκυς, vrl. γλυκειαzoet
ἡ γνωμηmening, opvatiing, inzicht
το γονυ, γονατοςknie
ἡ γυνη, vocativus γυναιvrouw, echtgenote
ὁ δαιμων, ονοςlot, godheid
δακνωbijten, steken, grieven
το δακρυtraan
το δακρυονtraan
δεen, maar
δει + acihet is nodigdat, men moet
δεικνυμι, fut. δειξω(aan)tonen
δεινοςverschrikkelijk, vreselijk, geducht, knap
δεξιοςrechts, rechter
ἡ δεσποιναmeesteres
ὁ δεσποτηςheer, meester, heerser
δευροhierheen
δεχομαιaannemen, ontvangen
δηlet wel, dus, dan, inderdaad
δηταwerkelijk, echt, dan toch, inderdaad
δια + gendoor...heen
διαφθειρωte gronde richten, verwoesten
διδωμι, perf. δεδωκαgeven
δικαιοςrechtvaardig, eerlijk, juist
ἡ δικηrecht, rechtvaardigheid, straf
διςtweemaal
δοκεω + dat(toe)schijnen, de indruk maken, menen, denken
δοκει + dathet schijnt iemand goed toe, iemand besluit
ὁ δολοςlist
ὁ δομοςhuis, familie, paleis
ἡ δοξαroem
δοξαζωmenen
ὁ δουλοςslaaf
δραωdoen, (be)handelen
δυναμαιkunen
το δωμαhuis, familie, paleis
το δωρονgeschenk
ἐαν= εἰ ἀν
ἑαυτονzichzelf
ἐαω(met rsut) laten
ἐγωik
εἰals, bij indirecte vraag:of
εἰκος ἐστινhet is logisch, het is natuurlijk
εἰμι, fut. ἐσομαιzijn, bestaan
ἐἶμιgaan, zullen gaan
εἰπερals tenminste
εἰς + accnaar, in, tot, met beterekking tot
εἱς, μια, ἑνéén
εἰσβαινωbinnengaan, aan boord gaan
εἰσερχομαιbinnengaan, bekruipen, opkomen bij
ἐκ + genuit, vanaf, sinds, van (de kant van
ἐκβαινωnaar buiten komen, aflopen
ἐκβαλλω, perf. med./pass. ἐκβεβλημαιeruit gooien, verbannen
ὁ ἐκγονοςnakomeling
ἐκει bijw.daar
ἐκεινοςdie/dat daar; hij, zij, het
ἐκπιπτω + gen, aor. ἐξεπεσον fut. ἐκπεσουμαιeruit vallen, verbannen worden (uit)
ἐκποδων bijw.weg, uit de weg
ἐκτεινωuitstrekken, neerwerpen, vellen
ἐκτρεφω, aor. ἐξετρεψαopvoeden, grootbrengen
ὁ ἙλληνGriek
Ἑλλην, vrl. ἙλληνιςGrieks
ἡ ἐλπις, ιδοςhoop, verwachting
ἐμαυτον acc.mezelf
ἐμβαλλω + datwerpen in, steken in
ἐμοςmijn, mijn eigen
ἐμποδων bijw.in de weg, hinderlijk
ἐν + datin, op, bij, te, temidden van, onder
ἐνδεης + genbehoeftig, gebrekkig, gebrek hebbend, arm
ἐνδον bijw.binnen
ἐνειμιin iets zijn, (aanwezig) zijn
ἐνθαδε bijw.hier, hierheen
ἐνταυθα bijw.daar, op dat moment, toen
ἐντευθεν bijw.vandaar, vervolgens
ἐξ + genuit
ἐξαιρεομαιontnemen, beroven
ἐξαιρεω, aor. ἐξειλονwegnemen, vernietigen
ἐξεργαζομαιrealiseren, tot stand brengen
ἐξερχομαιnaar buiten komen, komen uit, weggaan uit
ἐξεστιhet is mogelijk, het is geoorloofd
ἐξευρισκω, pass. aor. ἐξηυρεθηνuitvinden, ontdekken
ἐξω bijw.buiten, naar buiten
ἐοικα perf.(ge)lijken, schijnen
ἐπαινεωprijzen
ἐπειtoen, nadat, omdat, wanneer
ἐπειδηnadat, omdat, want
ἐπειτα bijw.vervolgens, daarna, dan
ἐπι + genop, bij
ἐπι + datop
ἐπισταμαιweten, kennen, in staat zijn
το ἐποςwoord, vers(regel)
ἐραω + gen, aor. ἠρασθηνverliefd zijn op, verlangen naar
ἐραω + inf.verlangen te
ἐργαζομαι, aor. εἰργασαμηνwerken, dooen, maken
το ἐργονwerk, daad
ἐρημος mnl. en vrl.eenzaam, verlaten
ἐρχομαι, aor. ἠλθονgaan, komen
ὁ ἘρωςEros, liefde, begeerte
ἐρωταω(onder)vragen
ἐς + accnaar, tot etc.
ἐσω + gennaar binnen, binnen
ἑτεροςde een, de ander ( van twee)
ἐτι bijw.nog, later
εὐ bijw.goed
εὐδαιμωνgelukkig, welvarend
εὐθυς bijw.rechtstreeks, direct, onmiddellijk
εὐμενηςwelwillend, vriendelijk
ἡ εὑνη(huwelijks)bed
εὑρισκω, aor. ηὑρονvinden
εὐτυχεωgelukkig zijn, succes hebben
ἐφιημι, aor. ἐφηκαtoestaan, toelaten
ἐχθιστος, superl. van ἐχθροςvijandigst, meest gehaat
ἡ ἐχθραvijandschap, haat
ὁ ἐχθροςvijand
ἐχθροςvijandig, gehaat
ἐχω, fut. ἐξω, aor. ἐσχονhebben, houden, krijgen (aor.)
ἐχω + inf.kunnen
ἐχω + bijw.zijn
ζαω, inf. ζηνleven, in leven zijn, bestaan
ΖευςZeus
of, bij comparativus: dan
ἠ...ἠ(of)..of (dat)
waarlijk! werkelijk! zeker!
ἠδηreeds, nu
ἡδιστοςsuperlativus van ἡδυς
ἡ ἡδονηvreugde, genot
ἡδυς, vrl. ἡδειαzoet, lief
ἡκωkomen, gekomen zijn
ἩλιοςHelius
ὁ ἡλιοςzon
ἡμειςwij
ἡ ἡμεραdag
ἠν = ἐαν = εἰ ἀνals, indien
θ΄= τε
θαπτωbegraven
θαυμαζωverbaasd zijn
θελωwillen, bereid zijn
ὁ θεοςgod
θηλυςvrouwelijk, zwak
θνῃσκω = ἀποθνῃσκω, aor. ἀπεθανονsterven
θνητοςsterfelijk
ἡ θυγατηρ, τροςdochter
ὁ θυμοςleven, hart, woede, emotie
ἸασωνJason
ἱσταμαι, aor. ἐστην, perf. ἑστηκαgaan staan, blijven staan, halt houden
ἡ ἰσχυςkracht, sterkte
κἀγω= και ἐγω
καιen, ook, zelfs
καινοςnieuw
καιπερ + ptc.hoewel, ook al
καιτοιen toch, echter
και εἰook al
το κακονramp, ongeluk, ellende
κακοςslecht, laf, ellendig, schadelijk, verkeerd
καλεωnoemen, roepen
καλος comp. καλλιων superl. καλλιστοςmooi, schoon, goed, flink
κἀμε= και ἐμε
καμνωzich inspannen, moe worden
κἁμοι= και ἐμοι
ἡ καρδιαhart
καρτεροςsterk, krachtig
κατα + genvanaf ( naar beneden)
κατα + acc(verspreid) in
καταθνησκωsterven
κεἰ= και εἰ
κειμαιliggen
κελευωverzoeken, aanraden, bevelen
το κερδοςwinst, voordeel
κλαιω(be)wenen
κνιζωprikkelen, kwellen
κοινοω(mee)delen, deelgenoot maken
ὁ κοιρανοςheerser
κταομαιverwerven, krijgen
κομιζωbrengen, halen
ἡ κορηmeisje
ΚορινθιοςCorinthisch
κοσμεωordenen, versieren, tooien
ὁ κοσμοςwereld(orde), sieraad, opsmuk, tooi
κρατιστοςsterkst, best
κρεισσων= κρειττων
κρειττωνsterker, machtiger
Κρεων, οντοςCreon, koning van Corinthe
κρυπτωverbergen
κτεινω, fut. κτενωdoden
λαμβανομαι + genvastpakken
λαμβανωnemen, krijgen gevangennemen, krijgen
λεγω, fut. ἐρω, aor. εἰπον/ἐλεξα, perf. εἰρηκα εἰρημαι λελεγμαιzeggen, spreken, vertellen, bedoelen
λειπωverlaten, achterlaten, overlaten
λεπτοςdun, teer
λευκοςwit
το λεχοςbed, huwelijksbed
λιαν bijw.(te) zeer, (te) erg
ὁ λιμηνhaven
ὁ λογοςwoord, gesprek, verhaal, bericht, argument, redenering
λοιποςoverig
λυπεομαιverdriet hebben, pijn lijden
λυπεωkwellen, verdriet doen, grieven
λυωlosmaken, verlossen, een einde maken aan
μα + accbij (bij het zweren van een eed)
μαινομαιwaanzinnig zijn
μακροςlang
μαλιστα bijw.het meest, het liefst, vooral, bij uitstek, zeer zeker
μαλλονmeer, liever, eerder
μανθανω, aor. ἐμαθονleren, begrijpen, vernemen
ὁ μαντις, acc. μαντινziener
ματαιοςdwaas
ματην bijw.vergeefs, zinloos
μεγαςgroot
μεγιστον bijw.zeer, het meest
μεγιστοςsuperl. van μεγας
μεθιημι + gen, ptc. aor. μεθειςloslaten (uit), laten gaan, laten varen
μεθισταμαι. aor μετεστην, perf μεθεστηκαzich verplaatsen uit, weggaan uit
μειζωνcompar. van μεγας
μελλω ( + inf)van plan zijn, zullen, op het punt staan
το μελοςlied, melodie
μεμφομαι + accontevreden zijn over
μεμφομαι + dat + acciemand iets verwijten
μεν...δε...... en/maar
μεντοιechter, toch, maar
μενω, aor ἐμειναwachten, blijven
μεσοςmiddelste, in het midden
μετα + genmet, samen met
μηniet, opdat niet
μηδεen niet, ook niet, zelfs niet
μηδειςniemand
μηνwaarlijk, zeker
μητε..μητεniet..en ook niet, noch...noch
ἡ μητηρmoeder
ἡ μηχανηoplossing, manier
μιμνησκομαι + gendenken aan, vermelden
μολειν inf. aor.gaan, komen
μονοςalleen, eenzaam
ὁ μυθοςverhaal
μυριοιontelbaar, talloos
ἡ ναυςschip
ὁ νεκροςdode, lijk
νεοςnieuw, jong
νικαωwinnen, overwinnen
νομιζω + acimenen dat
νομιζω + 2 accbeschouwen als
ὁ νομοςgebruik, gewoonte, regel, wet
ἡ νοσοςziekte
ὁ νουςgeest, verstand
ἡ νυμφηbruid
νῦνnu, thans
νυνdan, dus, nu, welnu
ὁ ξενοςvreemdeling, gast, gastvriend
ἡ ξυμφορα= συμφορα
ξυν= συν
ὁ ἡ τοde, het
ὁδε ἡδε τοδεdeze, dit
ἡ ὁδοςweg, reis, methode
οἱ μεν...οἱ δε ...sommigen...anderen
οἰδα (perf. met praes. betekenis)inf. εἰδεναιweten, kennen
οἰκεωwonen, bewonen
ὁ οἰκοςhuis, huishouden, mv paleis
οἰμαιmenen, vermoeden
οἱος(zodanig) als, zoals, wat voor (een)
οἱον bijw.zoals
οἰχομαιweggaan, weg(gegaan) zijn
ὀλλυμαι fut. ὀλουμαι aor. ὠλομην perf. ὀλωλα= ἀπολλυμαι
το ὀμμαoog, gezicht
ὁμως bijw.toch
ὀνινανμαι ( + gen) fut. ὀνησομαιvoordeel hebben (van), plezier beleven (van)
ὀνινημι aor. ὠνησαhelpen
ὁπως + coni./opt.hoe, zoals
ὁραω fut. ὀψομαι aor. εἰδονzien
ἡ ὀργηtemperament, woede, drift
ὁ ὁρκοςeed
ὁς, ἡ, ὁdie, dat, wie, wat ( betrekkelijk vnw)
ὁσος(zo groot/veel) als
ὁστις, ἡτις, ὁτι1. iemand die, ieder die 2. wie(ook maar) 3. wie. welke ( in indirecte vraag)
ὁταν= ὁτε ἀν wanneer
ὁτεwanneer, toe, als
ὁτιdat, omdat
οὐniet
οὐδεen niet, ook niet, zelfs niet
οὐδεις, gen. οὐδενος onz. οὐδενniemand, geen, niets, geen
οὐδεν bijw.helemaal niet, geenszins
οὐκniet
οὐκετιniet meer
οὐκουνdus niet, dan niet
οὐνdus, dan, nu
gen. + οὑνεκαvanwege, om
ὁ οὐρανοςhemel
οὐτε..οὐτεnoch..noch, niet...en ook niet
οὐτοι bijw.zeker niet, helemaal niet
οὑτος, αὑτη, τουτοdie, dat; hij, zij, het
οὑτω(ς)zo
οὐχniet
ἡ ὀψιςaanblik, gezicht
ὁ παις, παιδοςkind, jongen, slaaf
παλαιοςoud
ΠαλλαςPallas Athene
πανταχῃ bijw.overal, in elk opzicht
παντως bijw.geheel en al, volkomne, volstrekt
παρα + genvan de kant van, vanaf, van
παρα + datbij
παρα + accbij
παρειμι + dataanwezig zijn bij, helpen
παρεχωverschaffen, ter beschikking stellen
παριημιtoelaten, toestaan
παρισταμαι + dat , perf. παρεστηκαgaan staan bij
πας, παντοςieder, elk, geheel, alle
πασχω aor. ἐπαθον perf. πεπονθαmeemaken, ondervinden, lijden, te verduren hebben
ὁ πατηρ, πατροςvader
ἡ πατριςvaderland
πατρῳοςvan de vader
παυομαι + gen /+ ptc.ophouden met, stoppen met
παυω + acc + geneen einde maken aan, iets laten ophouden met iets
πειθω aor. ἐπεισαovertuigen, overhalen
ΠελιαςPelias, koning van Iolkos
πεμπωzenden, sturen
ὁ πεπλοςpeplos, vrouwengewaad
περι + gen(rond)om, over, aangaande
περισσοςbovenmatig, overbodig
πικροςscherp, onaangenaam, hard
πλειστοςmeest
πλουσιοςrijk
το πνευμαwind, adem
ποιεωdoen, maken
πολεμιοςvijandig
ὁ πολεμιοςvijand
ἡ πολιςstad
ὁ πολιτηςburger, medeburger
πολλακιςvaak, dikwijls
πολυς, gen πολλουveel
ὁ πονοςwerk, inspanning, moeite, pijn, beproeving
ὁ ποσις, ποσιοςechtgenoot
ποτεeens, ooit, soms
ποτερον...ἠ(of)...of
ὁ πους, ποδοςvoet, poot
το πραγμαzaak, situatie
πρασσω= πραττω
πραττωhandelen, doen
πριν + (ac)ivoordat, alvorens
πρινvroeger, tevoren
προβαινωverder gaan, verraden
προδιδωμι , ptc. aor. προδουςprijsgeven, verraden
προθυμοςbereidwillig, graag
προς + genvan/aan de kant van, door toedoen van
προς + accnaar, met het oog op
προσειπον ( alleen aor.) + acctoespreken, spreken tot
προσερχομαιgaan naar
προσθεν bijw.tevoren, eerder
προσλαμβανωnog erbij nemen
προσπιπτω + datovervallen
προστιθημι + datplaatsen bij, toekennen
το προσωπονgezicht
προτιθημιde voorkeur geven aan
πρωτον bijw.eerst, in de eerste plaats, voor het eerst
πρωτοςeerst
το πυρ, πυροςvuur
πωςηoe?
ῥᾳδιοςgemakkelijk
σαφης bijw. σαφως bijw. σαφαduidelijk, zeker
σεθεν= σου
σεμνοςheilig, eerbiedwaardig
σιγαωzwijgen, stil zijn
ἡ σιγηhet zwijgen, stilte
σιγῃin stilte, stiekem
ὁ σιδηροςijzer
σμικρος= μικρος klein
σοςjouw
σοφοςverstandig, slim, knap, kundig, bekwaam
σπειρω, fut. σπερωinzaaien, verwekken
το σπερμαzaad, kinderen
στερεω + genberoven van
ὁ στεφανοςkrans
το στομαmond, bek
στρεφωdraaien, wneden, keren
στυγεωhaten
συjij, u
ἡ συμφοραlot, ongeluk, ellende
συν + datsamen met, met (behulp van)
συνειμι + datsamenleven met
συνοιδαzich bewust zijn van
σφε= αὐτον / αὐτην / αὐτους
το σχημαvorm, houding
σῳζω, aor. ἐσωσαredden, (be)houden, beschermen
το σωμαlichaam
ἡ σωτηριαredding, behoud
σωφρονεωverstandig zijn
σωφρωνverstandig
ταλας, vrl. ταλαινα, onz. ταλανdiep ongelukkig, rampzalig
τἀμα= τα ἐμα
ὁ ταυροςstier
το ταχοςsnelheid
τε achter een woord= και voor een woord
το τεκνονkind
το τελοςeinde, doel
ἡ συνουσιαsamenzijn, gezelschap
τεχναομαιeen list beramen
τιθημι, fut. θησω, aor. ἐθηκαleggen, plaatsen, tot stand brengen
τικτω, aor. ἐτεκονbaren, een kind krijgen, voortbrengen
τινωboeten, betalen
τίς, τίνοςwie? welke?
τί, τίνοςwat? welk?
τίwat? waarom?
τληναι, inf. aor.verdragen, het kunnen opbrengen, wagen
τοιlet wel, heus, ik zeg je
τοιοσδεzodanig, dergelijk, zulk, zo'n
τοιουτοςzodanig, dergelijk
τολμαωdurven, wagen
τοσουτοςzo groot, zo veel
τοτεtoen, dan, op dat moment
τραχυςruw
τρεις, τριωνdrie
τρεπομαι ἐτραπομηνzich wenden, zich keren
τρεφω, aor. ἐθρεψα(opo)voeden, grootbrengen ( ook in medium)
τυγχανω + gen(iets) treffen, pakken, krijgen
τυραννεωheersen
ὁ/ ἡ τυραννοςheerser(es), prinses, mv. koninklijke familie
τυραννοςkoninklijk
ἡ τυχηtoeval, lot
ὑβριζωbeledigen, grof behandelen
ἡ ὑβριςovermoed, arrogantie
το ὑδωρ, ὑδατοςwater
ὑμειςjullie
ὑπερβαινωoverschrijden
ὑπο + genan..onder, door
φαινομαι, fut. φανουμαι, aor. ἐφανηνblijken te zijn, verschijnen
φαινωtonen, laten zien
φαυλοςonbetekenend
τυγχανω + ptc.toevallig/ juist.....
φειδομαι + gensparen, ontzien
φερω, aor. ἠνεγκον(ver)dragen, brengen
φευγω ( acc), fut. φευξομαι(ont)vluchten, vermijden, verbannen worden uit
φημιzeggen, beweren
φιλεωhouden van, liefhebben
ἡ φιληvriendin
ὁ φιλοςvriend, dierbare
φιλοςlief, dierbaar
φιλτατοςsuperl. van φιλος
ὁ φοβοςvrees
ὁ φονοςmoord
φραζωtonen, meedelen, zeggen
ἡ φρην, φρενοςhart
φρονεωverstandig zijn, denken
ὁ/ ἡ φυγαςvluchteling, balling
ἡ φυγηvlucht, verbanning, ballingschap
ἡ φυσιςnatuur, aard
φυομα, aor.ι ἐφυν, perf. πεφυκαgroeien, (van nature) zijn
φυωdoen groeien, verwekken
το φως, φωτοςlicht
χαιρω + datblij zijn met, plezier hebben in
gen + χαρινterwille van, wegens
ἡ χαριςcharme, dank, vreugde
ἡ χειρ, χειρος/χεροςhand, arm, macht
ἡ χθων, χθονοςland
χρη + acihet is nodig/wenselijk, het moet
το χρημαzaak, ding, mv. bezittingen, geld
χρηνimperf. van χρη
χρηστοςbruikbaar, nuttig, goed
ὁ χρονοςtijd
ὁ χρυσοςgoud
χωρεωgaan
ἡ ψυχηleven, ziel
ὠ + vocativusonvertaald laten
ὡςzoals, als; toen, nadat
ὡς na ww. van zeggendat
ὡς in uitroepenhoe..! wat...!
ὡς + coni./opt.opdat
ὡς + ptc.geeft subjectieve reden aan: omdat (volgnes de spreker)...; aan het begin van een hoofdzin: want
ὡσπερzoals, net als, alsof
ὡστε(zo)dat
ὠφελεωhelpen
ὡς + superl.zo...mogelijk


Het Rhedens
Rozendaal (Gld)

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities