Java Games: Flashcards, matching, concentration, and word search.

Dutch Irregular Verbs Level 1

These verbs are used during the Total Immersion for Beginners at Stand-By Bussum (The Netherlands)

AB
startbeginnen, begon(nen), is begonnen
understandbegrijpen, begreep/begrepen, begrepen
stayblijven, bleef/bleven, is gebleven
breakbreken, brak(en), gebroken
bringbrengen, bracht(en), gebracht
thinkdenken, dacht(en), gedacht
dodoen, deed/deden, gedaan
drinkdrinken, dronk(en), gedronken
eateten, at(en), gegeten
gogaan, ging(en), is gegaan
givegeven, gaf/gaven, gegeven
havehebben, had(den), gehad
helphelpen, hielp(en), geholpen
comekomen, kwam(en), is gekomen
buykopen, kocht(en), gekocht
can/be able tokunnen, kon(den), gekund
lookkijken, keek/keken, gekeken
readlezen, las/lazen, gelezen
walklopen, liep(en), gelopen
takenemen, nam(en), genomen
shoutroepen, riep(en), geroepen
ride/driverijden, reed/reden, gereden
writeschrijven, schreef/schreven, geschreven
sleepslapen, sliep(en), geslapen
cutsnijden, sneed/sneden, gesneden
speakspreken, sprak(en), gesproken
standstaan, stond(en), gestaan
fallvallen, viel(en), is gevallen
leavevertrekken, vertrok(ken), is vertrokken
findvinden, vond(en), gevonden
askvragen, vroeg(en), gevraagd
knowweten, wist(en), geweten
becomeworden, werd(en), is geworden
sayzeggen, zei(den), gezegd
seezien, zag(en), gezien
singzingen, zong(en), gezongen
sitzitten, zat(en), gezeten
look forzoeken, zocht(en), gezocht
swimzwemmen, zwom(men), gezwommen
bezijn, was/waren, is geweest


The Arvisom Institute

This activity was created by a Quia Web subscriber.
Learn more about Quia
Create your own activities