| A | B |
| Aan de lopende band. | Iedere keer opnieuw. |
| Aan de macht komen. | De regering overnemen. |
| Aan één stuk door. | Zonder stoppen. |
| Aan het hoofd staan. | De baas zijn. |
| Alles beter weten. | Alles het beste denken te weten. |
| Alles door elkaar halen. | Alles met elkaar verwarren. |
| Alles gaat naar wens. | Alles gaat zoals hij dat wil. |
| Alles op een rijtje zetten. | Alles in je hoofd goed ordenen. |
| Bergen verzetten. | Grote prestaties leveren. |
| Bij de tijd zijn. | Slim zijn. |
| Brood op de plank hebben. | Genoeg geld verdienen om van te leven. |
| Buiten kennis zijn. | Buiten bewustzijn zijn. |
| Dat hangt ervan af. | Dat is afhankelijk van iets. |
| Dat is nooit weg. | Dat kan je misschien nog weleens gebruiken. |
| De adem inhouden. | Iets heel spannend vinden. |
| De bui zien hangen. | Zien dat er problemen aankomen. |
| De handen uit de mouwen steken. | Flink aan het werk gaan. |
| De klant is koning. | De klant is heel belangrijk. |
| De klos zijn. | De dupe zijn. |
| De knoop doorhakken. | Een beslissing nemen. |
| De lakens uitdelen. | De leiding hebben. |
| De macht grijpen. | Het bestuur van het land overnemen. |
| De pot op kunnen. | Zich niet interesseren voor wat iemand doet. |
| De show stelen. | Het meeste succes hebben. |
| Door de mand vallen. | De waarheid komt boven. |
| Door het dolle heen zijn. | Erg druk en blij zijn. |
| Dubbel liggen van het lachen. | Hard lachen. |
| Een bord voor zijn kop hebben. | Hij weet niet dat zijn gedrag storend is. |
| Een dak boven je hoofd hebben. | Een huis hebben om in te wonen. |
| Een gat in je hand hebben. | Te veel geld uitgeven. |
| Een goede afloop. | Een goed einde. |
| Een hart van goud hebben. | Een goed mens zijn. |
| Er gaat iets in iemand om. | Er is iets waarover iemand denkt. |
| Er geen woorden voor hebben. | Niet weten hoe je het moet zeggen. |
| Er komt iets tussen. | Door iets onverwachts kan het plan niet doorgaan. |
| Er niet genoeg van krijgen. | Het erg leuk vinden. |
| Er slecht aan toe zijn. | Erg ziek zijn. |
| Er weer bovenop komen. | Je weer beter voelen. |
| Ergens geen genoegen mee nemen. | Ergens niet mee akkoord gaan. |
| Ergens goed in thuis zijn. | Ergens veel verstand van hebben. |
| Ergens iets mee te maken hebben. | Ergens bij betrokken zijn. |
| Ergens je petje voor afnemen. | Ergens veel respect voor hebben. |
| Ergens mee zitten. | Iets erg vinden. |
| Ergens oog voor hebben. | Ergens op letten. |
| Ergens prijs op stellen. | Ergens blij om zijn. |
| Ergens tegen protesteren. | Zich ergens tegen verzetten. |
| Ergens tegenop zien. | Er bijna niet aan durven te beginnen. |
| Ergens van opkijken. | Iets niet verwacht hebben. |
| Ergens voor dienen. | Ergens voor bedoeld zijn. |
| Ergens wel raad mee weten. | Weten wat ermee gedaan moet worden. |
| Geen nieuws is goed nieuws. | "Als je niets hoort, zal alles wel goed zijn." |
| Geen sprake van! | Dat mag beslist niet! |
| Geld in het laatje brengen. | Ergens geld mee verdienen. |
| Gemak van iets hebben. | Iets veel gebruiken en dat makkelijk vinden. |
| Goede maatjes zijn. | Goede vrienden zijn. |
| Heel wat mans zijn. | Heel wat kunnen. |
| Het afval scheiden. | Verschillende soorten afval apart weggooien. |
| Het ergens wel gezien hebben. | Geen zin hebben er te blijven. |
| Het in het midden laten. | Er niet meer over praten. |
| Het in je rug hebben. | Pijn in je rug hebben. |
| Het is aan de orde van de dag. | Het gebeurt tegenwoordig heel vaak. |
| Het klopt als een bus. | Het is helemaal goed. |
| Het komt goed uit. | Het komt op een goed moment. |
| Het niet breed hebben. | Weinig geld om van te leven. |
| Het niet meer zien zitten. | Er niet meer mee willen doorgaan. |
| Het wel zien zitten. | Er wel zin in hebben. |
| Het zonnetje in huis. | Iemand die iedereen in huis vrolijk maakt. |
| Hoge nood hebben. | Snel naar de wc moeten. |
| Iemand in de arm nemen. | Iemand raadplegen. |
| Iemand je excuses aanbieden. | Zeggen dat het je spijt. |
| Iemand niet kunnen volgen. | Niet begrijpen wat iemand je vertelt. |
| Iemand onder de duim hebben. | De baas over iemand zijn. |
| Iemand op gang helpen. | Iemand helpen te beginnen met wat hij moet doen. |
| Iemand op stang jagen. | Iemand met plagen boos maken. |
| Iemand op zijn nummer zetten. | Iemand terechtwijzen. |
| Iemand op z'n gemak stellen. | Iemand geruststellen. |
| Iemand uit de weg gaan. | Bij iemand uit de buurt blijven. |
| Iemand van gezicht kennen. | Iemand kennen maar de naam niet weten. |
| Iemand wel kunnen schieten. | Een grote hekel aan iemand hebben. |
| Iets aan de man brengen. | Iets verkopen. |
| Iets aan iemand te danken hebben. | Iets krijgen waarvoor een ander heeft gezorgd. |
| Iets aan zien komen. | Denken dat iets zal gaan gebeuren. |
| Iets goed voor elkaar hebben. | Iets goed hebben gedaan. |
| Iets in gedachten houden. | Er nog even over nadenken. |
| Iets onder de aandacht brengen. | Aandacht voor iets vragen. |
| Iets op het oog hebben. | Iets zien wat je graag wil hebben. |
| Iets openen. | Door een handeling iets officieel openen. |
| Iets snel naar binnen werken. | Iets snel opeten. |
| Iets van iemand verwachten. | Erop rekenen dat de ander dat doet. |
| Iets voor de boeg hebben. | Iets nog moeten doen. |
| In de bonen zijn. | In de war zijn. |
| In de fout gaan. | Een fout maken. |
| In de lach schieten. | Plotseling gaan lachen. |
| In diepe rust zijn. | Diep slapen. |
| In één klap. | Van het ene op het andere moment. |
| In goede aarde vallen. | Enthousiast zijn over plan. |
| In goede handen zijn. | Goed verzorgd worden. |
| In het geld zwemmen. | Erg rijk zijn. |
| In het huwelijk treden. | Trouwen. |
| In tijdnood komen. | Tijd tekort komen. |
| In trek zijn. | Iets wat men graag wil. |
| In zak en as zitten. | Heel verdrietig zijn. |
| Je ogen uitkijken. | Genieten van wat je ziet. |
| "Komt tijd, komt raad." | Op de juiste tijd komt er hulp. |
| Kort en bondig. | Kort en duidelijk. |
| Liefde maakt blind. | "Als je verliefd bent, zie je de fouten van die persoon niet." |
| Mans genoeg zijn. | Zelfstandig genoeg zijn om iets te kunnen. |
| Meer dan eens. | Verschillende keren. |
| Met andere woorden. | Anders gezegd. |
| Met de deur in huis vallen. | Direct beginnen te praten over iets waarvoor je komt. |
| Met geld smijten. | Heel veel geld uitgeven. |
| Met iemand in gesprek zijn. | Met iemand spreken. |
| Met je neus kijken. | Niet goed zoeken. |
| Met pijn en moeite. | Door heel hard werken iets bereiken. |
| Na regen komt zonneschijn. | Na een slechte tijd komt er een goede tijd. |
| Niet goed bij zijn hoofd zijn. | Niet goed wijs zijn. |
| Niet van mening veranderen. | Hetzelfde idee houden. |
| Nieuwe bezems vegen schoon. | Nieuw personeel doet in het begin goed zijn best. |
| Omkomen van de honger. | Heel erge honger hebben. |
| Onder de wol kruipen. | Vroeg naar bed gaan. |
| Onder stroom staan. | Er gaat elektriciteit door. |
| Op een idee komen. | Een goed idee bedenken. |
| Op eigen benen staan. | Voor zichzelf zorgen. |
| Op eigen initiatief. | Zonder opdracht van anderen. |
| Op je kop krijgen. | Straf krijgen. |
| Op je woorden passen. | Oppassen met wat je zegt. |
| Op kamp gaan. | Een paar dagen weggaan. |
| Op rozen zitten. | In een gelukkige positie zijn. |
| Op stap gaan. | Ergens heen gaan. |
| Op zijn minst. | Minimaal. |
| Op zijn oude dag. | Als hij oud is. |
| Over de brug komen. | Doen wat iemand vraagt. |
| Over je eigen voeten struikelen. | Over je eigen voeten vallen. |
| Slapend rijk worden. | Rijk worden zonder er iets voor te doen. |
| Stuk voor stuk. | Allemaal. |
| Stukje bij beetje. | Stapje voor stapje. |
| Subsidie aanvragen. | Extra geld aanvragen. |
| Te kort schieten. | Niet doen wat je moet doen. |
| Ten einde raad zijn. | In paniek zijn. |
| Tot jezelf komen. | Tot rust komen. |
| Tot voor kort. | Nog maar kort geleden. |
| Van de trap gevallen. | Naar de kapper geweest. |
| Van gedachten veranderen. | Zijn mening veranderen. |
| Van goede wil zijn. | Z'n best doen. |
| Van iets op de hoogte zijn. | Het weten. |
| Van je stokje gaan. | Flauwvallen. |
| Van korte duur. | Voor een korte tijd. |
| Van mening verschillen. | Het niet met elkaar eens zijn. |
| Van twee walletjes eten. | Beide partijen te vriend houden en van allebei profiteren. |
| Van wal steken. | Beginnen met praten. |
| Voor aap staan. | Voor gek staan. |
| Voor de grap. | Niet officieel. |
| Weten waar je aan begint. | Erover gedacht hebben hoe het verder moet. |
| Woorden wisselen. | Met elkaar praten. |
| Zakken voor het examen. | Het examen niet halen. |
| Zich inhouden. | Serieus blijven. |
| Zich slap lachen. | Heel hard lachen. |
| Zich verplicht voelen. | Iets als taak zien om te doen. |
| Zichtbaar gelukkig zijn. | Je kunt zien dat iemand blij is. |
| Zijn eigen weg gaan. | Zelfstandig worden. |
| Zijn kant van het verhaal. | Dat wat hij vertelt. |
| Zo mager als een lat. | Erg dun. |
| Zo plat als een dubbeltje. | Erg dun. |
| Zo rood als een kreeft. | Erg verbrand. |
| Zo ziek als een hond. | Heel erg ziek. |