| A | B |
| Achter de wolken schijnt de zon. | Na moeilijke tijden komen ook weer betere tijden. |
| Als er één schaap over de dam is, volgen er meer. | Als er één iets doet, doen de anderen het ook. |
| Als het kalf verdronken is, dempt men de put. | Er wordt pas iets aan gedaan als het te laat is. |
| Blaffende honden bijten niet. | Iemand met een grote mond doet je meestal niets. |
| Boontje komt om zijn loontje. | Je verdiende loon krijgen. |
| De aap komt uit de mouw. | Het wordt nu duidelijk wat er is bedoeld. |
| De handen uit de mouwen steken. | Flink aan het werk gaan. |
| De kaas niet van het brood laten eten. | Voor jezelf opkomen. |
| De kat uit de boom kijken. | Eerst kijken hoe anderen het doen. |
| De lakens uitdelen. | De baas zijn. |
| De poppen aan het dansen hebben. | Problemen krijgen. |
| De puntjes op de i zetten. | Je werk heel precies afmaken. |
| De spijker op zijn kop slaan. | Precies dat zeggen waar het om gaat. |
| Door de mazen van het net kruipen. | Ergens net aan ontsnappen. |
| Door de zure appel heen bijten. | Iets doen waar je tegenop ziet. |
| Door het oog van de naald kruipen. | Op het nippertje aan een gevaar ontkomen. |
| Een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen. | Een fout niet twee keer maken. |
| Een goed begin is het halve werk. | Als je je werk goed voorbereidt, ben je snel klaar. |
| Een ongeluk zit in een klein hoekje. | Er kan altijd iets onverwachts gebeuren. |
| Een oogje in het zeil houden. | Een beetje toezicht houden. |
| Een wit voetje bij iemand halen. | Bij iemand in de gunst komen. |
| Eieren voor zijn geld kiezen. | Ergens genoegen meenemen. |
| Eigen haard is goud waard. | Je eigen huis is het fijnste. |
| Er is geen vuiltje aan de lucht. | Er dreigt helemaal geen gevaar. |
| Ergens een slaatje uit slaan. | Financieel voordeel uit iets weten te halen. |
| Geld over de balk gooien. | Geld uitgeven aan nutteloze dingen. |
| Goedkoop is duurkoop. | Wie weinig geld wil uitgeven, heeft later vaak extra kosten. |
| Haantje de voorste zijn. | Er altijd als eerste bij zijn. |
| Haastige spoed is zelden goed. | Iets dat je snel doet, gebeurt meestal niet goed. |
| Het beste paard van stal. | De beste persoon van een groep. |
| Het is niet alles goud wat er blinkt. | Dingen lijken mooier dan ze in werkelijkheid zijn. |
| Het klappen van de zweep kennen. | Goed op de hoogte zijn van iets. |
| Het onderspit delven. | Verliezen. |
| Het roer omgooien. | Het heel anders gaan doen. |
| Hij heeft de klok horen luiden maar hij weet niet waar de klepel hangt. | Wel van iets gehoord hebben maar het niet precies weten. |
| Hoe meer zielen, hoe meer vreugd. | Hoe meer mensen, hoe leuker het wordt. |
| Hoge bomen vangen veel wind. | Als je belangrijk werk doet, krijg je ook vaak kritiek. |
| Hoge ogen gooien. | Veel kans maken. |
| Honger maakt rauwe bonen zoet. | Als je echt honger hebt, smaakt alles. |
| Iemand de hand boven het hoofd houden. | Iemand in bescherming nemen. |
| Iemand de les lezen. | Iemand eens flink de waarheid zeggen. |
| Iemand het gras voor de voeten wegmaaien. | Iemand net voor zijn. |
| Iemand knollen voor citroenen verkopen. | Iemand bedriegen. |
| Iemand met de nek aankijken. | Iemand behandelen alsof hij minder waard is. |
| Iemand om de tuin leiden. | Iemand voor de gek houden. |
| Iemand onder vier ogen spreken. | Iemand alleen spreken. |
| Iemand op de vingers tikken. | Iemand erop wijzen dat hij iets verkeerds doet. |
| Iemand van het kastje naar de muur sturen. | Iemand voor niets ergens naar toesturen. |
| Iets door de vingers zien. | Iets toelaten. |
| Iets niet onder stoelen of banken steken. | Er niet geheimzinnig over doen. |
| Iets zwart op wit hebben. | Bewijs op papier hebben. |
| In de piepzak zitten. | Bang zijn. |
| In geen velden of wegen. | Nergens. |
| In hetzelfde schuitje zitten. | In dezelfde omstandigheden zitten. |
| Je moet de huid niet verkopen voordat de beer geschoten is. | Je moet geen geld uitgeven voordat je het verdiend hebt. |
| Je moet geen slapende honden wakker maken. | Je moet geen aandacht geven aan iets dat slecht kan aflopen. |
| Je moet het ijzer smeden als het heet is. | Gebruik maken van een goede gelegenheid. |
| Je schaapjes op het droge hebben. | Genoeg geld verdiend hebben om niet meer te hoeven werken. |
| Je weet nooit hoe een koe een haas vangt. | Iets wat onmogelijk lijkt, kan toch lukken. |
| Jong geleerd, oud gedaan. | Alles wat je in je jeugd leert, vergeet je niet meer. |
| Kleine potjes hebben grote oren. | Kleine kinderen horen meer dan je denkt. |
| Kleren maken de man. | Wie zich netjes kleedt, maakt een goede indruk. |
| Leven als kat en hond. | Altijd ruzie hebben. |
| Met de deur in huis vallen. | Onmiddellijk zeggen wat je bedoelt. |
| Met de hakken over de sloot. | Iets maar net halen. |
| Met de mond vol tanden staan. | Niets weten te zeggen in een situatie. |
| Met de noorderzon vertrekken. | Stiekem weggaan. |
| Met de pet naar iets gooien. | Ergens niet je best op doen. |
| Met het verkeerde been uit bed stappen. | Een slecht humeur hebben. |
| Met je neus in de boter vallen. | Geluk hebben. |
| Met lood in de schoenen lopen. | Ergens tegenop zien. |
| Met vlag en wimpel. | Met een uitstekend resultaat. |
| Naar iemands pijpen dansen. | Doen wat een ander wil of zegt. |
| Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. | Wie niet uit vrije wil meedoet, die wordt gedwongen. |
| Niet op je mondje gevallen zijn. | Altijd klaar staan met een antwoord. |
| Niets om het lijf hebben. | Niet belangrijk zijn. |
| Nog een appeltje met iemand te schillen hebben. | Nog een hartig woordje met iemand moeten praten. |
| Onder één hoedje spelen. | Stiekem samenwerken. |
| Op alle slakken zout leggen. | Opmerkingen maken over kleinigheden. |
| Op je woorden passen. | Opletten wat je zegt. |
| Op zwart zaad zitten. | Geen geld meer hebben. |
| Oude koeien uit de sloot halen. | Praten over wat lang geleden gebeurd is. |
| Over koetjes en kalfjes praten. | Over onbelangrijke dingen praten. |
| Over smaak valt niet te twisten. | Iedereen heeft zijn eigen voorkeur. |
| Overal je neus in steken. | Je overal mee bemoeien. |
| Poolshoogte nemen. | Zelf kijken hoe het gaat. |
| Spijkers op laag water zoeken. | Nare opmerkingen maken over iets onbelangrijks. |
| Uit de school klappen. | Geheimen verraden. |
| Uit je duim zuigen. | Een verhaal verzinnen. |
| Van alle markten thuis zijn. | Overal iets van weten. |
| Van de hak op de tak springen. | Voortdurend van gespreksonderwerp veranderen. |
| Van de wal in de sloot raken. | De situatie wordt nog slechter. |
| Van een mug een olifant maken. | Iets erg overdrijven, erger maken dan het is. |
| Vele handen maken licht werk. | Met veel hulp is het werk snel gedaan. |
| Voor een appel en een ei. | Voor een te lage prijs. |
| Wat in het vat zit, verzuurt niet. | Het is prettig om iets te goed te hebben. |
| Wie het eerst komt, wie het eerst maalt. | Wie het eerst komt, wordt het eerst geholpen. |
| Wie het laatst lacht, lacht het best. | Pas als alles is afgelopen, kun je zien wie er het beste afkomt. |
| Zich uit de voeten maken. | Er snel vandoor gaan. |
| Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. | In je eigen huis vind je het het fijnst. |